Duits historicus (Bad Sooden a.d. Werra 6 Apr. 1888), werd in 1924 professor te Hamburg en is sinds 1925 hoogleraar in de Nieuwe Geschiedenis te Freiburg i.Br.
Zijn geschriften, voortreffelijk van vorm, rijk aan gedachten en verantwoord van inhoud, bestrijken de politieke en geestelijke geschiedenis sinds de 15de eeuw, inz. die van Duitsland, waarin hij de ontwikkeling naspeurt van enkele fundamentele problemen van de tegenwoordige tijd.Bibl. (o.a.): Bismarcks Verhältnis zu England (1924); Studien zur Spätscholastik (3 dln, 1921-1927); Luther, Gestalt und Symbol (1925; 3de dr. o. d. titel: Luther der Deutsche, 1933; sinds 3de en 4de dr., 1943, 1947, o. d. titel: Luther, Gestalt und Tat); Die Staatsanschauung des Frhn vom Stein (1927); Stein, eine polit. Biographie (2 dln, 1931); Friedrich der Grosse (1936); Die Heidelberger Universität (I, 1936); Machtstaat und Utopie (1940; sinds 5de dr., 1947, o. d. titel: Die Dämonie der Macht); Die Weltwirkung der Reformation (1941); Geschichte als Bildungsmacht (1946); Vom sittlichen Problem der Macht (ca 1948); Europa und die deutsche Frage (1948); Die Neugestaltung Europas im 16. Jahrh. (1950).
