hoogheemraadschap in de provinciën Noord- en Zuid-Holland, dat een oppervlakte heeft van 104.575 ha, heeft de zorg voor de duinenreeks, die tot het hoogheemraadschap behoort (ongeveer van IJmuiden tot Scheveningen), het opperbestuur van de binnenpolders, waarvan de buitengrens van ’s-Gravenhage langs Leidschendam, Zegwaard tot Gouda, het land van Steyn en Willens, Bodegraven, Zwammerdam, Noorden, Zevenhoven, Uithoorn, Aalsmeer, Nieuwer-Amstel tot Amsterdam en van daar langs de Spaarndammerdijk tot in Velzen loopt, en de zorg voor de afwatering van de daartussen gelegen boezemwateren. De boezemoppervlakte is ca 3900 ha.
Voor ca ⅓ bestaat Rijnland uit drooggemaakte meren (w.o. de Haarlemmermeerpolder). Het omvat totaal 222 polders en heeft bovendien voor de afvoer van het water van het grootwaterschap Woerden te zorgen. De lozing geschiedt door sluizen en/of gemalen bij Katwijk, Spaarndam en Gouda. De zetel van het bestuur is het gemeenlandshuis te Leiden. Aan het hoofd staan een dijkgraaf en 6 hoogheemraden, terwijl 14 hoofdingelanden en evenzovele plaatsvervangers een college van toezicht vormen.Het hoogheemraadschap werd in 1286 door Floris V gesticht en kreeg, vooral in de tijd van Philips van Bourgondië, een uitgebreide macht. Later werd deze macht beperkt. Toch is Rijnlands macht nog groter dan die van andere waterschappen. Het werkt volgens het reglement van 1857, gewijzigd in 1859, 1863, 1875 en 1891.
Lit.: S. J. Fockema Andreae, Het Hoogheemraadschap van R., zijn recht en zijn bestuur van den vroegsten tijd tot 1857, diss. Leiden (1934); Idem, De oude archieven v. h. Hoogheemraadschap v. R. (1933); P. de Gruyter en E.
L. Molt, R.’s boezem III (Leiden 1950).