Eerst bestond de taak van de Rijksbemiddelaars alleen in het voorkomen of op vreedzame wijze tot oplossing brengen van arbeidsgeschillen, overeenkomstig de bepalingen van de Arbeidsgeschillenwet 1923. Zij werden krachtens deze wet door de Kroon benoemd.
In het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen van 17 Juli. 1944 Stbl. no E 52 werd bepaald dat zij ook door de minister van Sociale Zaken konden worden benoemd. Tijdens de bezetting van Nederland verviel hun taak krachtens de Arbeidsgeschillenwet, in verband met het algemeen stakingsverbod en kregen zij gedurende korte tijd een taak bij het bindend vaststellen van loonregelingen en arbeidsvoorwaarden. Deze taak sloot zich nauw aan bij de vooroorlogse toestand. Meermalen was aan een hunner door partijen verzocht loonregelingen en andere arbeidsvoorwaarden scheidsrechterlijk vast te stellen. Bij de behandeling van arbeidsconflicten adviseerden zij partijen meermalen tot het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten.Afgezien hiervan bepaalt art. 51 van de Arbeidsgeschillenwet, dat de Rijksbemiddelaar op verzoek van werkgevers en arbeiders dezen kan bijstaan bij het treffen van zodanige overeenkomsten. De nieuwe taak van de Rijksbemiddelaars op het terrein van de arbeidsvoorwaarden is nader geregeld bij het evengenoemde Besluit van 17 Juli 1944 en verder uitgebouwd bij het op 15 Oct. 1945 in werking getreden Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 van 5 Oct. 1945 Stbl. no F 214, dat het Besluit van 1944 verving (zie arbeid, arbeidscontract).
Terwijl het eerste Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen alleen sprak van „de Rijksbemiddelaars” wordt thans deze taak opgedragen aan het bij dit Besluit ingestelde College van Rijksbemiddelaars, waarvan de leden door de minister van Sociale Zaken worden benoemd, geschorst en ontslagen. Hij stelt een reglement vast tot regeling van de werkzaamheden van het college. Het college houdt zich bij de uitoefening van zijn taak aan algemene aanwijzingen van de minister.
Het college kan, hetzij op verzoek van organisaties van werkgevers en werknemers, hetzij ambtshalve, regelingen van en in verband met de lonen en andere arbeidsvoorwaarden van werknemers bindend vaststellen. Deze regelingen hebben dezelfde rechtskracht als krachtens de wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten verbindendverklaarde regelingen. Van de beëindiging alsmede van de uitdrukkelijke verlenging van de duur ener collectieve arbeidsovereenkomst doen partijen zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het college. Nieuwe collectieve arbeidsovereenkomsten en wijzigingen in bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten behoeven de goedkeuring van het college.
Het college vervult voorts de bevoegdheden en de verplichtingen van de minister van Sociale Zaken krachtens de wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (zie hiervoor ook onder arbeid). Het college kan binnen het kader van door de minister van Sociale Zaken gegeven algemene aanwijzingen met betrekking tot een regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden richtlijnen vaststellen. Het is de werkgevers verboden lonen of andere arbeidsvoorwaarden toe te kennen, welke afwijken van door het college bindend verklaarde regelingen of bindend verklaarde bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten of van door het college vastgestelde richtlijnen, tenzij voor de afwijking door of vanwege het college toestemming is verleend.
Alvorens een beslissing te nemen omtrent aangelegenheden die van meer algemene betekenis zijn bij bindend vaststellen van regelingen van lonen en andere arbeidsvoorwaarden of goedkeuring van nieuwe collectieve arbeidsovereenkomsten of wijzigingen van bestaande wint het college het advies in van de Stichting van de Arbeid. Daarnaast kan het college in voorkomende gevallen ook publiekrechtelijke organen en andere organisaties van werkgevers en werknemers uitnodigen van advies te dienen.