Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

RIEGL, alois

betekenis & definitie

Oostenrijks kunsthistoricus (Linz 14 Jan. 1858 - Wenen 17 Juni 1905), was van 1881-1897 werkzaam aan het Oostenrijks museum voor kunst en industrie en werd in 1897 professor aan de Universiteit te Wenen. Hij legde er in zijn werken de nadruk op dat de kunst van de verschillende perioden niet alleen uit aesthetisch oogpunt moet worden bekeken, maar van de doelstelling van een bepaalde stijl uit.

Zijn these was dat men in een kunstwerk iets wilde uitdrukken en dat het einddoel niet beslist iets moois behoefde te zijn. Een werk waarin bijv. bepaalde principes van perspectief en harmonie niet waren toegepast behoefde dus niet van de onkunde van de maker te getuigen, maar de maker had deze regels niet nodig om datgene uit te drukken, wat hij te zeggen had. Hierdoor heeft hij veel bijgedragen tot de waardering van de kunst van zgn. vervalperioden, zoals de Laatromeinse tijd. Het belang van deze periode voor de kunst van de Middeleeuwen heeft hij aangetoond in de Spät Römische Kunstindustrie. In de Stilfragen behandelde hij de principes van het Oosters en Westers ornament. In zijn laatste levensjaren heeft hij zich bezig gehouden met het conserveren van voorwerpen van geschiedenis en kunst.Bibl.: Alt Orientalische Teppiche (1891); Stilfragen (1893); Die Spät-Röm. Kunstindustrie n. d. Funden in Oest.-Ungarn (1901-1923); Das holländ. Gruppenporträt (1902, 1931); Die Entstehung der Barockkunst in Rom (1908, 1923); Filippo Baldinucci’s Vita des G. L. Bernini (1912); Gesammelte Aufsätze hrsg. von Swoboda, mit Einleitung (die Quintessenz der Lehren Riegls) van H. Sedlmayr (1929).

< >