Duits kunsthistoricus (Seehausen 29 Mei 1879), bezocht het gymnasium te Maagdenburg, promoveerde in 1902 te Berlijn tot doctor in de filosofie, vestigde zich als privaatdocent in de kunstgeschiedenis aldaar in 1911, werd in hetzelfde jaar professor aan de Kon. Academie te Posen en was 1913-1949 professor in de kunstgeschiedenis aan de Universiteit te Marburg, tevens 1930-1949 directeur van het Forschungsinstitut für Kunstgeschichte aldaar.
Hij schreef vele gezaghebbende werken o.a. over middeleeuwse, 19de- en 20ste-eeuwse kunst, aesthetica, Rembrandt enz. Vooral bekend werd zijn algemeen werk over kunstgeschiedenis. Hij verzamelde een enorme collectie fotomateriaal op kunstgebied; sinds 1924 is hij redacteur van de Marburger Jahrbücher f. Kunstwissenschaft.Bibi.: Rembrandts Radierungen (Berlin 1906, 3de dr., 1920); Impressionismus in Leben und Kunst (1907); Die Frührenaissance der italien. Malerei (Jena 1909); Der Magdeburger Dom (1910); Ästhetik (Leipzig 1911, 2de dr. 1919; Aus Natur u. Geisteswelt 345); Die deutsche Malerei im 19. Jahrh. (Leipzig 1914); Deutsche u. französische Kunst im Mittelalter (2 dln, 1922-’23); (met K. Wilhelm-Kästner), Die Elisabethkirche zu Marburg (2 dln, 1924-’29); Deutsche Malerei vom Rokoko bis zum Expressionismus (Leipzig 1925); (metH. Weigert), Das Strassburger Münster (1928, 2de dr. 1935); Geschichte der Kunst von der altchristl. Zeit bis zur Gegenwart (Berlin 1933,2de dr. 1935,00k in het Pools vert: Rembrandt (1944); Ägyptische Kunst (Berlin 1944); Griechische Kunst, Wesen und Geschichte (München 1949); Gesammelte Aufsätze (1949).
