algemeen bekend geworden bij haar afkorting N.O.T., is uit de drang der oorlogsomstandigheden in 1914 geboren. In Wereldoorlog I bevonden de Nederlandse regering en de handel zich tussen twee vuren.
Enerzijds Engeland en de daarmee geallieerde landen, die de toevoer van overzee naar Duitsland, ook via Nederlandse havens, zo goed als geheel wilden afsnijden. Hiertegenover stond anderzijds de verplichting om tegenover Duitsland in het algemeen een neutrale houding aan te nemen, en nog meer speciaal de verplichting om de doorvoer van in de havens ingevoerde goederen, over de Rijn, krachtens de Rijnvaart-Acte geheel vrij te laten.De eerste poging, om aan deze moeilijkheden te ontkomen, werd in deze vorm gedaan, dat de Nederlandse regering voor bona-fide importeurs de gelegenheid opende om bepaalde goederen, waarvan in Nederland gebrek dreigde en waarvan de uitvoer verboden was, aan haar order te adresseren. Deze oplossing leverde echter zowel in binnenlands als in buitenlands opzicht vele moeilijkheden op. Daarom werd nog in Sept. 1914 onder voorzitterschap van de heer C. J. K. van Aalst, de Commissie voor den Nederlandschen Handel opgericht, die onderhandelingen met buitenlandse regeringen zou voeren en plannen zou ontwerpen voor de oprichting van een vereniging, die tegenover de oorlogvoerende mogendheden de garantie op zich zou nemen, dat de aan haar geadresseerde goederen uitsluitend in het binnenland verbruikt zouden worden. Uit deze plannen kwam de op 24 Nov. 1914 opgerichte naamloze vennootschap Nederlandsche Overzee Trust Maatschappij (N.O.T.) voort. Het doel van de N.O.T. werd na enige wijzigingen aldus omschreven: „Het verkennen van haar tusschenkomst in den ruimsten zin des woords ten behoeve van Nederlandsche kooplieden of vennootschappen van koophandel ten einde, ondanks den bestaanden oorlogstoestand, den ongestoorden aanvoer en uitvoer van goederen zooveel mogelijk te verzekeren.
Uit de doelstelling blijkt, dat zij ook voor de uitvoer van goederen haar bemiddeling zou verlenen. Dit was het gevolg daarvan, dat de geallieerde mogendheden binnen haar gebied ook de invoer van Duitse artikelen zoveel mogelijk trachten te voorkomen, en daarom voor Nederlandse producten certificaten van oorsprong eisten. Later kreeg de werkzaamheid van de N.O.T. nog weer een verdere uitbreiding door de stichting van een financiële afdeling. Dit werd nodig door de maatregel van de geallieerden, om niet slechts de invoer van goederen, doch ook van effecten, uit Duitsland afkomstig, te beletten. Men wilde natuurlijk verhinderen, dat Duitsland zich geld of crediet verschafte, door de verkoop van buitenlandse, in het bijzonder Amerikaanse, effecten. Bij de toenemende moeilijkheden van de internationale geld- en effectenhandel moest ook de N.O.T. ten slotte helpen.
De voornaamste werkzaamheid bleef de regeling van de invoer. Voor zover invoer van overzee toegelaten was, moest alles aan de N.O.T. geadresseerd worden. Deze invoer geschiedde op zgn. N.O.T.-condities. De N.O.T.-contracten werden met de grootste zorg opgesteld, om uitvoer van de desbetreffende goederen te kunnen voorkomen. In Juli 1919 beëindigde de N.O.T. haar werkzaamheden.