Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Luis de GÓNGORA Y ARGOTE

betekenis & definitie

Spaans dichter (Córdoba 11 Juli 1561 23 Mei 1627), studeerde rechten te Salamanca, doch hield er zich meer met de dichtkunst bezig. Hij trad in de geestelijke stand en verliet slechts zelden zijn vaderstad.

In 1612 vestigde hij zich te Madrid, waar hij tot kapelaan van de koning werd benoemd. Hij leefde er op te grote voet en kwam daardoor in financiële moeilijkheden. In de laatste jaren van zijn leven verloor hij zijn geheugen.Góngora is een van de belangrijkste dichters van zijn tijd. Hij schreef romances, letrillas, canciones, sonnetten en enkele uitvoeriger dichtwerken, de Polifemo, de Soledades en de Panegirico del duque de Lerma. Het is niet juist om, zoals vroeger geschiedde, t.o.v. het oeuvre van de dichter van twee tijdvakken te spreken, dat van vóór 1609-1610 en dat van na 1609-1610. Er is geen sprake van een „angel de luz” die een „angel de tinieblas” werd. Aan Damaso Alonso komt de verdienste toe de stijleenheid van het werk van Góngora te heb-ben aangetoond.

Al vindt men de typische trekken van zijn stijl in sterker mate in de grotere gedichten, de „estilo culto” treft men ook aan in de zgn. gemakkelijke, eenvoudige romances en letrillas. De romances zijn zeer geslaagd. Sommige er van zijn boertige parodieën op mythologische onderwerpen of episoden uit ridderromans (Hero en Leander, Pyramus en Thisbe). Ook bij de „romances cortos” of „romancillos” zijn er van een zeldzame frisheid en beweeglijkheid, zoals „La mas bella nina ” In de letrillas is Góngora een meester: „Dineros son calidad, verdad”.

In zijn canciones bekommerde de dichter zich vaak meer om de uiterlijke vorm dan om de inhoud. Men moet echter bedenken dat Fernando de Herrera hem was voorgegaan en dat niets hem zo na aan het hart lag als zijn bewonderde voorganger te overtreffen.

Dat het culteranisme zou zijn ingevoerd door de vroeg gestorven Corduaanse dichter Luis Carrillo de Sotomayor (1583-1610) is niet juist, daar Góngora al vóór die tijd verzen in de „estilo culto” had geschreven. Góngora werd de coryphee van het culteranisme. Het meest karakteristieke van zijn „poesias culteranas” zijn zijn grote dichtwerken, de Fabula de Polifemo y Galatea, in octavas reales, die teruggaat op de Odyssee en de Metamorphosen van Ovidius, en Las Soledades, die onvoltooid zijn gebleven, want van de vier delen die het werk moest tellen, is alleen het eerste La Soledad de los campos, gereedgekomen, en van het tweede, La Soledad de las riberas, slechts een fragment. Góngora’s kunst is een typisch barokverschijnsel, de uiterste consequentie van de renaissance-poëzie.

Hij verrijkte de dichterlijke taal met vele neologismen (latinismen en graecismen), waarvan er verscheidene sedert in de algemene taal ingeburgerd zijn. Zijn zinsbouw is die van de Latijnse poëzie. En hij hoopt de metaphoren dermate op dat zij het verstaan in niet geringe mate bemoeilijken. De dichter wil ook niet gemakkelijk verstaan worden: hij schrijft slechts voor een selecte minderheid (z gongorisme).

PROF. DR C. F. A.

VAN DAM

Bibl.: In 1627 gaf Juan López de Vicuna voor het eerst de Obras en verso del Homero espanol gezamenlijk uit, die hij overal vandaan moest zoeken, de 2de dr. publiceerde Gonzalo de Hoces y Córdoba (1633). Naar een vrij betrouwbaar handschrift (van Antonio Cliacón), dat zich in de Bibl. Nacional te Madrid bevindt, bezorgde R. Foulché-Delbosc in 1921 een critische uitg. in 3 dln (New York).

In en kort na 1927, n.a.v. het 3de eeuwgetijde van G.’s dood, verscheen er een stroom van publicaties over de dichter: Obras Poéticas ed. J. e I. Millé Jiménez (Madrid z.j.); Romances, ed. e. M. de Cossio (Madrid 1927); Soledades (Madrid 1927, 2de dr. 1935); Poesias (Cambridge 1942).

Lit.: Artigas, Don L. de G. y A. Biografia y estudio crítico (Madrid 1925); L. P. Thomas, Le lyrisme et la préciosité cultiste en Espagne (Halle-Paris 1909); Idem, G. et le gongorisme, considérés dans leurs rapports avec le marinisme (Paris 1911); A.

Reyes, Cuestiones gongorinas (Madrid 1927); W. Pabst, G.s Schöpfung in seinen Gedichten Polifemound Soledades (met Duitse vertaling), Rev. hisp. 1930, dl. LXXX, blz. 1-229; D. Alonso, Lalengua poéticade Góngora (Madrid i935);G.

J. Schoute, Góngora, Bloemlezing uit zijn werk (Haarlem 1934); F. Garcia Lorca, La imagen poética de Don L. de G. (Buenos Ayres 1936); D. Alonso, En sayos sobre la poesía española (Madrid 1944); O.

Frattoni, Ensayo para una historia del soneto en G. (Buenos Ayres 1948).

< >