(Mostaganem, Algérie, 25 Mei 1852 - Saint Amancet, dep. Tarn, 8 Juli 1942), trad in 1876 als officier in het Franse leger, maakte verschillende koloniale oorlogen mee: Tunis, Tonkin, de veldtocht in China en de Marokko-expeditie en werd in 1913 commandant van het eerste Korps (Rijsel) aan het hoofd waarvan hij bleef, totdat hij, onmiddellijk vóór de Marneslag, Lanrezac als commandant van het 5de leger verving.
In 1916 werd hem het bevel over de oostelijke, later over de noordelijke legergroep toevertrouwd. Na de grote Duitse aanval aan de Chemin des Dames in Juli 1918 dreigde hem de ongenade, doch Clemenceau redde hem en zond hem, ter vervanging van Guillaumat, naar de Balkan. Hij doorbrak het Bulgaarse front ten W. van de Vardar en sloot 29 Sept. 1918 de capitulatie met Bulgarije; nadat hij zijn intocht in Belgrado had gedaan, gaf ook Hongarije de strijd op. In 1921 werd hem de waardigheid van maarschalk van Frankrijk verleend. Na Wereldoorlog I was hij een tijdlang inspecteur der troepen in Noord-Afrika. Hij was voorts president van het Frans aardrijkskundig genootschap.