het schrijven van woordenlijsten (-boeken). Woordenlijsten zal het onderwijs in het oude Griekenland, evenals elders, geregeld hebben gebruikt.
De wetenschappelijke Lexicografie evenwel ontstaat, voor zover wij weten, wanneer de hellenistische dichter Philetas (tijdgenoot van Alexander de Grote en de Diadochen) zijn Atakta schrijft, een lijst van zeldzame woorden en vormen, die vaak gebruikt is door latere dichters. Dit werk is evenals de meeste Oudgriekse lexica (van Didymos, Pamphilos e.a.) verloren gegaan. Maar uit Byzantijnse tijd kennen wij een excerpt uit het zeer omvangrijke lexicon van Hesychios, het lexicon van Photios, dat van Suidas en verschillende, die anoniem zijn. Verwant zijn ook de zgn. Etymologica en het Onomastikon van Pollux.Ook in Rome bloeide de lexicografie. Reeds Varro vermeldt auteurs „die glossen (= bijzondere woorden) verzamelden”, daarmede vermoedelijk schoolboeken bedoelende. Wetenschappelijke lexica (in het Latijn meestal glossarium genoemd) werden gecompileerd door Cincius, Verrius Flaccus e.a., maar deze zijn alle verloren gegaan. Behoudens anonieme werken, zijn als waardevolle voorbeelden van Latijnse lexicografie overgeleverd de glossaria van Placidus en vooral van Pompeius Festus, die Verrius Flaccus heeft geëxcerpeerd. Buitengewoon belangrijk, met name voor de juridische terminologie, zijn Latijns-Griekse glossaria uit de 8ste- of gde-eeuw, ten onrechte toegeschreven aan Flavius Philoxenos.
PROF. DR B. VAN GRONINGEN
De meest bekende lexicograaf van de Middeleeuwen is Joannes Balbi de Janua van Genua, de auteur van het in zijn tijd beroemde Catholicon, dat in 1286 voltooid was en als een van de eerste werken gedrukt werd, nl. reeds in 1460 bij Gutenberg te Mainz. De Renaissance brengt, met de opbloei van de studie der klassieke oudheid, een grote bedrijvigheid op lexicografisch gebied. Beroemde namen zij in dit verband die der Fransen Robert Etienne (Stephanus) met zijn Thesaurus lingute latinte (1532) en Henri Etienne, die de Thesaurus graecte lingute (1572) schreef. In de volgende eeuw ontstaat Du Cange’s nog steeds niet vervangen Glossarium media et infinite latinitatis (1678). Grote lexicografische ondernemingen van onze tijd zijn voor het Latijn: de monumentale Thesaurus lingute latinte (1900 vgg.); voor het Hoogduits: J. en W. Grimm’s Deutsches Wörterbuch (1854 vgg.); voor het Engels: J. A. H. Murray’s New English Dictionary (1888-1933).
Nederlandse lexicografie
De oudste Nederlandse woordenboeken zijn niets anders dan lijsten van interlineaire of marginale glossen in middeleeuwse Latijnse hss. Deze lijsten van glossen of glossaria werden aangelegd, hetzij om ontsiering van codices of tekstbederf te vermijden, hetzij om als doorlopende verklaring bij een tekst te dienen. Om practische redenen werden deze lijsten van glossen naderhand alphabetisch geordend en achter de eigenlijke tekst gebonden. Glossaria van grotere omvang werden uit verschillende kleinere lijsten gecompileerd. Daarnaast bestaan ook zgn. systematische glossaria of Vocabularia rerum, dat zijn lijsten van Latijnse zaaknamen gegroepeerd naar lichaamsdelen, planten, vogels enz., die blijkbaar zijn aangelegd met het oog op andere behoeften dan het lezen van teksten. Bekende mnl. glossaria zijn o.m. het Glossarium van Bern (geschr. begin 14de eeuw, Limb.) en het Glossaire latin-flamand (13de eeuw, hs. ca 1330, Westvl.).
Verder ontstonden voor practisch gebruik in het dagelijks leven de zgn. gesprekboekjes, als bijv. het Brugse Livre des Mestiers (hs. tweede helft 14de eeuw) en zijn navolgingen, en het Vocabulare (i53o(?)) van Noel van Berlaimont, waaruit een reeks van meertalige Colloquia ontstond. Uit van vertalingen voorziene excerpten van Latijnse woordenboeken, vnl. uit het Catholicon, ontstonden in historische volgorde de Vocabularia ex quo (oorspronkelijk in Duitsland), de Conflati, de Gemmulae (oorspronkelijk in Antwerpen thuishorend) en de Gemmae. In tegenstelling tot de glossaria, waarvan de lemmata de vorm hadden behouden waaronder ze in de tekst voorkwamen, geven de Vocabularia enz. de trefwoorden in onverbogen vorm. Tot de Conflati behoort de bekende Vocabularius copiosus (Leuven, ca 1483). Als gevolg van de groeiende invloed van de volkstaal, die het uitgangspunt werd voor het aanleren van de vreemde taal, ontstonden door omkering van Lat.-Germ. vocabularia de zgn. Vocabularia Theutonicum ante Latinum, waaronder voor ons taalgebied de bekende Teuthonista van Gert van der Schuren (Keulen 1477).
In de 16de eeuw verschijnen, aanvankelijk nog in aansluiting bij de middeleeuwse traditie, de systematisch ingerichte lexicografische werken van J. Murmellius (1514), S. Pelegromius (1537); P. Gurius (1538), J. Paludanus (1544), G. Luython (1552) en H. Junius (1567).
Een nieuwe lexicografische methode, die onder de invloed van de Renaissance zich van het barbaarse Latijn der Middeleeuwen afwendde en weer aanknoopte bij de zuiver klassieke taal, werd in 1542 in de Nederlanden ingevoerd door A. Schorus van Hoogstraten, die het Latijns-Duitse en Duits-Latijnse woordenboek van. P. Dasypodius (Straatsburg 1537) in onze taal bewerkte. De nieuwe woordenboeken, die onder de invloed van deze richting staan, volgen voortaan ook de alphabetische volgorde. Genoemd dienen te worden: J. Lambrecht’s Naembouck (ca 1550 en 1562) en J. Berckelaer (1556). Beroemd zijn C. Plantijn’s Thesaurus (1573) en C. Kiliaan’s Dictionarium (1574), dat in zijn 3de druk, als Etymologicum teutonicae linguae (1599), gedurende geruime tijd de grondslag voor de latere woordenboeken zal vormen. In de 17de eeuw werd Kiliaan’s Woordenboek herhaaldelijk herdrukt en bewerkt voor schoolgebruik; deze eeuw heeft overigens weinig oorspronkelijks te bieden.
In de 18de eeuw brengen de woordenboeken van Marin (1701) en Halma (1710) een aanpassing en vermeerdering van de woordenschat, die voortaan een meer Noordnederlands karakter krijgt; beide werden vele malen herdrukt. In de 19de eeuw verschijnt P. Weiland’s Nederduitsch Taalkundig Woordenboek (1799-1811) een groot taalkundig werk, dat op J. C. Adelung’s Gramm. krit. Wörterbuch der hochd. Mundart (1775-’86) was geïnspireerd. Overigens berusten de voor practisch gebruik bestemde vertaalwoordenboeken nog grotendeels op Halma en Marin. Het handwoordenboek van I. M. en N. S. Calisch (1864) was de grondslag voor het bekende woordenboek van Van Dale, waarvan de 7de druk, geheel opnieuw bewerkt, in 1950 verscheen.
De tweede helft der 19de eeuw is het bloeitijdperk van de Nederlandse dialectwoordenboeken en idiotica, waarvan voor het Zuiden L. L. de Bo’s Westvlaamsch Idioticon (1873) en voor het Noorden G. J. Boekenoogen’s Zaansche Volkstaal (1897) tot de mooiste prestaties dienen te worden gerekend. De grote woordenboeken op historische grondslag van onze taal zijn, voor het Middelnederlands: E. Verwijs en J. Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek / (1885)-IX (1929); voor het Nieuwnederlands: het Woordenboek der Nederlandsche Taal begonnen door M. de Vries (I, 1882 vgg.).
DR F. DE TOLLENAERE
Bibl.:
a. Geschiedenis: Tolkiehn, Lexikographie, in Paulys Real-Encycl. dl XII (1925); D. H. G. Bellaard, Gert van der Schuren’s Teuthonista (1904); F. Buitenrust Hettema, Oude Glossen en hun Beteekenis (1914); R. Verdeyen, Colloquia et dictionariolum septem linguarum (1925-’35);
b. Methode: H. Paul, Aufgaben d. wissensch. Lexikographie (Sitzungsber. Akad. München 1894); J. W. Muller, Eischen en bezwaren der wetensch. lexicographie (Taal en Letteren 9, 193220 (1898); Th. Hjelmqvist, Modem Lexikografi (1896); J. Casares, Introducción a la lexicografla moderna (1950) Voorts: R. W. Chapman, Lexicography (1948) (beknopt).