heette vroeger het voor een bepaald land of district geldend recht. Het landrecht was gemeen recht: het gold voor het gehele land of district, voor zover niet voor bepaalde klassen van personen of voor bepaalde plaatselijke rechtskringen (met name de steden, maar ook plattelandsdistricten) zich bijzondere rechtsregels ontwikkeld hadden.
Vandaar de tegenstelling: landrecht en stadrecht. Het landrecht gold ook wel voor de stad, maar alleen voor zover het stadrecht er niet van afweek (stadrecht breekt landrecht). Vandaar voorts de tegenstellingen van landrecht en leenrecht (het recht geldend voor de betrekkingen tussen leenheer en leenmannen) en landrecht en hofrecht (het recht, dat de betrekking regelde tussen een heer en zijn horigen).Het landrecht is oorspronkelijk ontstaan als gewoonterecht, dat zich vooral ontwikkelde door de rechtspraak. Maar al vroeg is men begonnen het op te tekenen, zowel van de zijde van particulieren, als van die der overheid. De oudste officiële beschrijving van landrecht in Nederland is de keur van Zeeland van Floris de Voogd (12561258) geweest. Ook in de Friese landen zijn zeer vroeg beschrijvingen van landrecht tot stand gekomen, maar grotendeels van de hand van particulieren. In de tijd van de Republiek is van overheidswege in de meeste provincies het landrecht beschreven: in Friesland in 1602, in de Groninger Ommelanden in 1601, in Drente in 1608, 1614 en 1712, in Overijsel in 1630, in het kwartier van de Veluwe in 1593 en 1604 enz. In Holland echter heeft een algemene beschrijving van het landrecht niet plaats gevonden.
Lit.: J. R. Thorbecke, Schets eener Gesch. der Provinciaal Burgerlijke Wetg. in de Rep. der Ver. Nederlanden (in: Ned. Jaarb. v Regtsgel.en Wetg., dl I, 1839, blz. 35 vlgg.).