(de Kunst om de Kunst), een van Victor Cousin afkomstige uitdrukking (Du vrai, du beau et du bien, 1836), is een Franse kunsttheorie, die verlangde dat de kunst slechts ter wille van zichzelf beoefend werd, en niet dienstbaar gemaakt aan de verdediging of bestrijding van morele, sociale en dergelijke buiten de kunst staande zaken. Vooral in Frankrijk heeft Théophile Gautier op deze stelling de nadruk gelegd (voorrede op Mademoiselle de Maupin, 1835), terwijl deze in de loop van de 19de eeuw steeds meer werd aanvaard, o.a. door Flaubert en Baudelaire, en ook in Nederland aanhangers vond, vooral sedert 1880.
De aanhangers van deze theorie willen alleen de schoonheid dienen en zich geheel vrij stellen tegenover de zedelijke, godsdienstige of maatschappelijke normen. Naar hun mening kan ook het onzedelijke in zijn weergave schoon zijn en moet dan als onderwerp van kunst worden aanvaard. Deze stelling werd aangevoerd zowel ter verdediging van een hyper-individualistische, levensvreemde kunst, als ter rechtvaardiging van een naturalistische weergave der werkelijkheid, ook waar deze lelijk en onzedelijk is. Als reactie tegen de burgerlijke literatuur van de 19de eeuw was deze richting heilzaam en menig kunstenaar vond daarin een gelegenheid tot volkomen onbelemmerde schepping. Maar er lag tevens een ernstig gevaar in opgesloten. Enerzijds dreigde de hyper-individualistische kunstenaar zich daardoor buiten het leven te plaatsen en in zijn „ivoren toren” geestelijk te verarmen, anderzijds ging het contact teloor tussen den kunstenaar en de verlangens en gevoelens van het publiek, dat zodoende op zijn beurt van een al te individualistische kunst vervreemd raakte.Lit.: P. Valkhoff, De leuze l’Art pour l’Art in de Franse letterkunde, in Nieuwe Taalgids VIII (1914) blz. 285-302; K. R. Gallas, Mérimée et la théorie de l’art pour l’art, in: Neophilologus V (1920), blz. 11-21 en 105-112; A. Cassagne, La Théorie de l’Art pour l’Art en France (Paris 1906); J. B. Tielrooy, Van „l’art pour l’art” tot „poésie pure” (Haarlem 1938); Louise Rosenblatt, L’idée de l’Art pour l’Art dans la littérature anglaise pendant la période victorienne (Paris 1931).