Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KERK (Protestants)

betekenis & definitie

Men kan alleen over de Kerk spreken door over Jezus Christus en Zijn levende handelen in het heden en in het verleden te spreken. De Kerk is niet een statische grootheid, maar een dynamische werkelijkheid.

Dezelfde Jezus Christus, die 19 eeuwen geleden op Golgotha stierf en op de Paasmorgen opstond uit de doden, doet de toen verworven zege over zonde, dood, duivel en hel overal uitroepen, proclameren in de volmacht van de Heilige Geest. Door deze proclaclamatie en verkondiging verzamelt Hij zich een Kerk over het rond der aarde. In dit voortgaande handelen van Jezus Christus is het zijn der Kerk gefundeerd. Het zijn der Kerk is dus een gebeuren, waardoor mensen mèt elkander gesteld worden onder de zegening van de in Christus geschiede verzoening en mèt elkander worden opgeroepen tot de lof van God in de dienst aan de naaste. Over dit dynamische karakter van het zijn der Kerk in en door het voortgaande handelen van Jezus Christus spreekt bijv. de Heidelberger Catechismus in vr. en antw. 54 op deze wijze: Wat gelooft gij van de heilige algemene Christelijke Kerk? Dat de Zoon Gods uit het ganse menselijk geslacht zich een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door zijn Geest en Woord, in enigheid des waren geloofs, van het begin der wereld tot aan het einde, vergadert, beschermt en onderhoudt. Dit antwoord beschrijft niet een statische grootheid, maar het dynamische handelen van het Hoofd der Kerk zelf. „Wij geloven en belijden één enige Katholieke of algemene Kerk, dewelke is een heilige vergadering der ware Christ-gelovigen, al hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus” (art. 27 Nederl. Geloofsbelijdenis). In deze uitspraak zal het woord „vergadering” als handeling geïnterpreteerd moeten worden: Jezus Christus vergadert!Dit inzicht betekent, dat de tegenwoordige Protestantse theologie in hoofdzaak de positie van Schleiermacher heeft verlaten, die in het begin van de 19de eeuw aldus definieerde: de Kerk is de door de Heilige Geest bezielde gemeenschap der gelovigen of wedergeborenen. De Kerk is anders en meer dan een religieuze vereniging van gelijkgezinden, dan een cultusgenootschap, dan een godsdienstig gezelschap. De Kerk is en wordt door de Heilige Geest gesticht. Het initiatief is primair aan God. Het menselijk initiatief heeft alleen een dienende en gehoorzamende functie. Daarom kan en mag de Kerk niet als een vereniging of een genootschap behandeld worden. Zij is van geheel eigen aard.

Met dit alles hangt vervolgens samen, dat de Kerk voorwerp van geloof is. Het Apostolicum belijdt: Ik gelóóf één heilige algemene Christelijke Kerk. Wat iedereen van de Kerk kan zien, nl. de kerkgebouwen, de kerkorde, de lidmatenboeken, de cultus, het dogma, de predikanten, de kerkelijke activiteit, is nog niet de ware en wérkelijke Kerk. Dit alles kan men zien en de preken en liturgieën kan men horen. Maar de werkelijke Kerk is daar waar men in en door de Heilige Geest gelooft, liefheeft en hoopt, waar bekering, wedergeboorte, rechtvaardiging en heiliging plaats grijpen. Men gelooft aan de Kerk, zoals men aan God gelooft. Dit inzicht heeft er in het Protestantisme wel eens toe geleid, dat men de zichtbare, al te zichtbare Kerk ging minachten. Wat doet het er toe tot welke zichtbare Kerkorganisatie men behoort, als men maar lidmaat is van die onzichtbare, werkelijke en geestelijke Kerk ?! Zó bijv. in de kringen van het Réveil in de 19de eeuw, een geestesgesteldheid, die tot in onze dagen nawerkt. Men brengt dan een scheiding tot stand tussen zichtbare en onzichtbare Kerk om alleen de laatste belangrijk te achten en de eerste te beschouwen als een niet meer dan aardse organisatievorm. Toch is dit zeker niet de klassiek reformatorische visie op de Kerk. De Kerk is immers het lichaam van Christus. De ecclesiologie zal dan ook bepaald worden vanuit de Christologie. En in de Christologie leert de Reformatie, dat het geloof zich richt op het Woord Gods, de Zoon Gods, die vlees en bloed heeft aangenomen. In Jezus van Nazareth is het Woord Gods, de Zoon Gods, onzichtbaar. Alleen het geloof kan belijden: deze Jezus is de Zoon Gods. Wij aanbidden niet het vlees, de mensheid van Jezus, maar het Woord Gods, de Zoon Gods, die in dit vlees verscheen. Maar wij kunnen het Woord Gods, de Zoon Gods, nergens anders aantreffen dan in dit vlees. Wij onderscheiden godheid en mensheid van Jezus Christus, maar wij scheiden ze niet. Het gaat hier niet om de idealistische scheiding van idee en feit. Deze Christologische positie bepaalt nu ook de leer aangaande de Kerk. De zichtbare Kerk is niet de ware en werkelijke Kerk in volstrekte identiteit. Maar men kan toch niet in de ware Kerk als geestelijke grootheid opgenomen zijn buiten de zichtbare, aardse organisatievorm om. Evenmin als men het Woord Gods deelachtig kan zijn buiten de zichtbare Jezus van Nazareth om. De ware en werkelijke Kerk komt tot openbaring en verschijning in en door de aardse en zichtbare verschijningsvorm.

Zoals de Kerk zelf geloofsobject is, zo is het ook de eenheid der Kerk. Dat er een veelheid van Kerken is, is een abnormale toestand. Christus heeft maar één lichaam. Het N.T. rekent niet met het bestaan van meer Kerken. De Kerken leren in deze eeuw van oecumenische bewustwording de gespletenheid der Kerk steeds meer als schuld verstaan. Zij leren het af over de veelheid van Kerken te spreken als een normale ontplooiing van de veelvuldige rijkdom van Christus. De eenheid der Kerken is niet een sociologische zaak. Eenheid der Kerken betekent eenheid van confessie. Het zoeken van de eenheid der Kerken is niet slechts een zaak van Christelijke liefde en verdraagzaamheid, maar van confrontatie der diverse belijdenissen met de waarheid, die Jezus Christus is. Een sociologische eenheid, die niet een eenheid van belijden is, zou niet kerkelijk zijn. De moeizame arbeid van de oecumenische beweging wordt echter verlicht door de geloofsbelijdenis, dat in Jezus Christus de eenheid der Kerk gegeven is. De oecumenische beweging gaat niet uit van de gedachte, dat zij de Kerk één moet maken, maar van de gedachte, dat de Kerk in wezen één is en dat dat nu ook in verschijning treden moet.

Evenals de eenheid der Kerk is ook de heiligheid der Kerk geloofsobject. Dat betekent, dat naar Protestants inzicht de kerkgeschiedenis deelt in de profaniteit, zondigheid, menselijkheid en onvolkomenheid van alle menselijke geschiedenis. Nochtans is de kerkgeschiedenis als geschiedenis van het geloven en belijden der Kerk een gequalificeerde geschiedenis. De Kerk weet van de belofte, dat de Heilige Geest haar in alle waarheid leiden zal. Voorts belijdt ook de Protestant de katholiciteit der Kerk. Wat de Protestantse kerken belijden heeft niet slechts de beperkte betekenis van een particulier inzicht van het een of andere deel der Christelijke Kerk, maar voert de pretentie algemene, katholieke waarheid te zijn—, betekent dus ook een oproep aan de gehéle Kerk van Christus, met dit belijden méé te belijden. Ware het anders, dan zou het Protestantisme toegeven sectarisch van karakter te zijn. Het is de Protestantse Kerk niet te doen om een eigen Protestants inzicht, maar om de katholieke waarheid.

Dat het wezen der Kerk een dynamisch gebeuren is door het handelen van Christus, betekent voorts ook, dat de regering der Kerk in Zijn handen ligt. Jezus Christus, die het Hoofd der Kerk is, regeert haar ook. Het Protestantisme kent niet een kerkrecht, dat in zichzelf juist en immanent goed zou zijn. Het kerkrecht heeft een dienende functie, nl. om alle deuren in de Kerk open te houden voor Jezus Christus, Zijn Woord en Zijn Geest. Het kerkrecht heeft niet het recht, zich op de plaats van Jezus Christus Zelf te stellen. De ambten in de Kerk hebben de betekenis van dienende functie, staan in dienst van de Koning der Kerk. Daarom kan en mag het kerkrecht niet een gesloten systeem zijn; het kerkrecht mag niet te véél regelen. Het heeft alleen de stenen weg te ruimen van de weg, die de Koning gaat; meer niet. Het zou geestdrijverij zijn, het kerkrecht van nul en generlei waarde te verklaren (Sohm), maar het zou ongeestelijk zijn de werkelijke Kerk te laten samenvallen met haar kerkrechtelijke vorm.

Voor het inzicht in de Protestants-kerkelijke situatie in Nederland, is het van groot belang te wijzen op de onderscheiding van dr A. Kuyper: de Kerk als organisme en instituut. De Kerk als instituut omvat de ambtelijke bediening van Woord en sacrament; de Kerk als organisme omvat het geheel van werkingen, die uitgaan van het bestaan der belijders in het volksleven, ongeacht tot welk kerkinstituut deze belijders behoren. Deze onderscheiding van dr Kuyper heeft het voor het Neocalvinisme mogelijk gemaakt, bij handhaving van een streng isolement voor het instituut der Gereformeerde Kerken in Nederland, te komen tot een vergaande samenwerking met de orthodoxie in andere kerken om op alle terrein des levens de Christelijke invloed te doen gelden door middel van een rijke verscheidenheid van Christelijke organisaties. In de Hervormde Kerk is deze onderscheiding verworpen, en wel zeer duidelijk door de nieuwe kerkorde van 1951. De Hervormde Kerk wil niet slechts juridisch instituut, maar tegelijk organisch van aard zijn.

PROF. DR G. C. VAN NIFTRIK.

< >