wellicht Julius Claudius Civilis, was de aanvoerder van de Bataven tijdens hun opstand tegen de Romeinen in de jaren 69 en 70 n. Chr.
Hij stamde uit een koninklijk geslacht. Van zijn vader wordt medegedeeld, dat hij de veldtocht van keizer Gaius in het land aan de Noordzee heeft medegemaakt. Civilis was door Fonteius Capito, de aanvoerder van het Romeinse leger aan de Neder-Rijn, beschuldigd van hoogverraad. Zijn broeder Julius Paulus is ter dood gebracht.
Civilis zelf is naar Rome gezonden om door Nero te worden gevonnist. Na de dood van Nero is hij door Galba vrijgesproken; maar het Romeinse leger in Neder-Germanië, dat toen door Vitellius werd gecommandeerd, vertrouwde hem niet en eiste zijn dood. In de verwarde toestand na de dood van Nero meende Civilis kans te zien zijn volk te bevrijden. Het bevel van Vitellius (die inmiddels als keizer was opgetreden) troepen te lichten, dat grote ontevredenheid wekte, verschafte aan Civilis de gelegenheid de Bataven tot een opstand te bewegen.
Bij een samenkomst in een heilig woud kreeg hij het volk op zijn zijde. Hij verzekerde zich bovendien van de hulp van de naburige Kaninefaten en van de Friezen.De Kaninefaten, aangevoerd door Brinio, begonnen in Aug. 69 met het verzet en overrompelden het legerkamp van twee cohorten in hun gebied. Waarschijnlijk is dit het kamp, dat Praetorium Agrippinae werd genoemd, gelegen aan de Rijn te Valkenburg, tussen Leiden en Katwijk in Zuidholland.
Civilis hield zijn eigenlijke plannen voorlopig nog verborgen en deed zich voor als een tegenstander van de opstand der Kaninefaten. Op die wijze kon hij trachten de Romeinse bevelhebbers te bewegen de forten aan de Rijn, die wegens hun geringe bezetting onverdedigbaar waren, niet te verlaten. Spoedig moest hij evenwel het masker afwerpen en openlijk optreden als de vijand van het Romeinse gezag aan de Rijn. Het kwam tot een slag in de Betuwe en daarbij behaalde Civilis een volledige overwinning, daar een afdeling Tungri tijdens het gevecht naar hem overliep.
Bovendien veroverde hij de Romeinse vloot van 24 schepen met hulp van de Bataafse roeiers, die zijn partij kozen. Door deze overwinning verzekerde Civilis zich de steun der Germanen. Hij verwierf zich verder de gunst van de Galliërs door de menslievende behandeling van de tot hun stammen behorende krijgsgevangenen. Civilis had zich evenwel voorgedaan als een aanhanger van Vespasianus, die in het Oosten tot keizer was uitgeroepen, niet als een tegenstander van het Romeinse gezag.
Op die wijze had zijn optreden de sympathie van vele hogere officieren in het Romeinse leger, die in hun hart op de hand van Vespasianus waren, daar zij Vitellius als een onbekwame man verachtten. Na de overwinning in de Betuwe zag zich Hordeonius Flaccus, de opperbevelhebber van de legers aan de Rijn, toch genoodzaakt de commandant van de troepen te Castra Vetera, de legioensvesting die in Birten bij Xanten aan de Rijn lag, Munius Lupercus bevel te geven tegen Civilis op te trekken. Het kwam wederom tot een slag in de Betuwe en ook ditmaal behaalde Civilis de overwinning, daar de ruiterafdeling van Bataven naar hem overliep en de afdeling van de Ubii benevens de ruiterij van de Treveri op de vlucht sloegen. Intussen konden de legioensoldaten zonder veel verliezen naar Vetera terugtrekken.
Civilis vervolgde hen en deed een aanval op de vesting, die echter geen succes had. Omstreeks half Sept. 6g ontving hij een zeer belangrijke hulp door de aankomst van de oudgediende afdelingen van Bataven en Kaninefaten, een van de geduchtste corpsen van de Romeinse legers; zij waren bij het uitbreken van de opstand te Mainz en stonden op het punt naar Italië te vertrekken. Op het bericht van het succes van Civilis weigerden zij echter de gehoorzaamheid en vertrokken naar de Neder-Rijn om zich met hun landgenoten te verenigen. Dit gelukte hun ook, nadat zij bij Bonn een overwinning hadden behaald op de daar gelegerde troepen, die hun de weg trachtten te versperren.
Te zamen met hen sloeg Civilis in de tweede helft van Sept. het beleg voor Vetera, dat op zeer onvoldoende wijze was bezet. Toch gelukte het hem niet de vesting stormenderhand te nemen. Bovendien werd hij bedreigd, daar het Romeinse leger van de MiddenRijn, dat werd aangevoerd door Dillius Vocula, tegen hem oprukte. Voordat het tot gevechten kwam, werd het ongeveer in het begin van Nov. in Germanië bekend, dat keizer Vitellius bij Bedriacum in de Povlakte een vernietigende nederlaag had geleden tegen het leger van Vespasianus.
Hordeonius Flaccus wist toen de troepen, die steeds op de hand van Vitellius, hun vroegere legercommandant, waren geweest, over te halen de eed van trouw aan Vespasianus af te leggen. Er was toen voor Civilis geen reden meer de opstand voort te zetten, indien hij terecht had voorgegeven alleen voor Vespasianus te strijden. Hij was toen wel genoodzaakt zich te verklaren voor een tegenstander van het Romeinse gezag. Zelfs trok hij op van Vetera naar het Zuiden en leed een nederlaag in de buurt van Gelduba (Gellep bij Krefeld).
Vocula kon toen ongehinderd zijn tocht vervolgen en ontzette Vetera ; maar door gebrek aan levensmiddelen werd hij gedwongen terug te gaan. Onmiddellijk daarop, in Dec. 69, sloeg Civilis wederom het beleg voor Vetera. Nog in Jan. 70 trok Vocula weder op naar het Noorden; maar de kracht van zijn troepen werd gebroken door het verraad van Julius Classicus, de commandant van een afdeling ruiterij der Treveri, en Julius Tutor, een Trevir die met een commando aan de Rijn was belast. Zij scheidden zich met hun troepen van de Romeinen af en wisten ook de Romeinse soldaten over te halen zich bij hen aan te sluiten.
Daarmede was de Romeinse macht aan de Rijn gebroken. De bezetting van Vetera gaf zich over en werd grotendeels afgemaakt. Door Classicus werden Colonia Agrippina, (Keulen) en Mainz bezet. Het Romeinse gezag ten N. van de Alpen was volkomen weggevaagd.
Met moeite gelukte het Civilis, die daarbij werd gesteund door de Germaanse priesteres Veleda, de Germanen te bewegen de stad Colonia Agrippina, die een Romeins karakter had, niet te verwoesten. Inmiddels had de regering te Rome niet stil gezeten. Een groot leger werd uitgerust, dat onder bevel van de uiterst bekwame Claudius Civilis overwint de Romeinen aan de Rijn (naar een ets van J. Mulder uit Tacitus in de vertaling van Hooft) aanvoerder Cerialis zou komen te staan.
Het gelukte de passen van de Alpen te bezetten, die niet waren bewaakt, en reeds in Mei 70 heeft Cerialis Mainz bezet. Na de slagen bij Trier (einde Mei) en Vetera (Juli 70) moest Civilis zich terugtrekken op het eiland van de Bataven, nadat hij de dam van Drusus had laten vernietigen, waardoor een grotere hoeveelheid water langs de Waal werd afgevoerd, zodat de verdediging van het eiland werd vergemakkelijkt. De Bataven hadden nog de kracht enige aanvallen van het eiland uit op de Romeinen te ondernemen. Intussen moest Civilis, nadat de Romeinen ook het overwicht op de rivieren hadden gekregen door de aankomst van schepen, het eiland van de Bataven ontruimen, dat toen door Cerialis werd bezet.
Kort daarna (omstreeks midden Oct. 70) is de vrede tussen de Bataven en de Romeinen tot stand gekomen tijdens een onderhoud van Civilis en Cerialis op de hoofden van een afgebroken brug over de Nabalia, een rivier waarvan men de loop zoekt in het gebied van de latere Zuiderzee. Juist in het verhaal over deze onderhandelingen breekt het werk van Tacitus, onze enige bron over deze gebeurtenissen, af, doordat de rest van het handschrift is verloren gegaan. Uit het voorafgaande blijkt, dat de vrede voor de Bataven niet ongunstig is geweest; later hadden zij en de andere stammen, die met hen waren opgestaan, ongeveer dezelfde positie als voor het verzet. Over het lot van Civilis na het eindigen van de opstand weten wij niets.
PROF. DR A. W. BYVANCK
Lit.: A. W. Byvanck, Nederland in den Romeinsen tijd, I (1943); blz. 220-279.