Nederlands theoloog (Rotterdam 5 Juli 1861 — Utrecht 15 Mei 1908), promoveerde te Utrecht tot doctor in de godgeleerdheid en was achtereenvolgens predikant te Nederhemert (1884) en Almelo (1888). In 1895 werd hij benoemd tot hoogleraar in de godgeleerdheid aan de hogeschool te Utrecht.
Bibl.: De tekst der brieven van Paulus aan de Romeinen, Corinthiërs en Galatiërs als voorwerp van de conjecturaalkritiek beschouwd (1884); Exegetisch-kritische verhandeling over den brief van Paulus aan de Galatiërs (1889); Inleiding op de boeken des Nieuwen Verbonds (Bewerking van het handboek van B. Weiss, 1893); Grieksch theologisch woordenboek, hoofdzakelijk van de Oud-christelijke letterkunde (1895-1899; 2de dr.,1909); Het Evangelie en de Apocalypse van Petrus (Tekstuitgaaf 1896); Novum Testamentum graece (1898-1899); Commentaren op het Evangelie van Mattheus (1900) en de andere N. T. geschriften; Geschiedenis van de boeken des Nieuwen Verbonds, I (1901; dl 2 niet versch.).