Duits historicus (Keinis, Estland, 36 Oct. 1865 - 24 Dec. 1947) was van 1892 -1897 werkzaam aan het Pruisisch Instituut te Rome; werd in 1904 tot hoogleraar benoemd aan de Universiteit te Marburg en vervulde vanaf 1913 hetzelfde ambt te Tübingen. Hij legde zich vnl. toe op de geschiedenis van het Pausdom en van het Keizerrijk gedurende de middeleeuwen.
Sedert 'Wereldoorlog I ging hij zich meer voor hedendaagse geschiedenis interesseren. Vooral de „Aera Bülow” had zijn belangstelling; hij onderwierp de politiek van von Bülow aan een scherpe critiek, terwijl hij door het uitgeven van de dagboeken en brieven van Ph. zu Eulenburg en in het aan die staatsman gewijde boek trachtte diens door het geruchtmakende proces van 1908 geleden reputatie te herstellen.Bibl.: Concilium Basiliense. Studien und Quellen zur Gesch. des Konzils von Basel (dln I-IV, 1896-1904. Verdere dln door G. Beckmann e.a.); Papsttum und Kirchenreform (1903); Der Sturz Heinrichs des Löwen (1911); Heinrich VI. und die römische Kirche (1915); Bismarcks Friedensschlüsse (1915); Die Aera Bülow (1922); Die Epochen der deutschen Geschichte (1923); Aus 50 Jahren: Erinnerungen, Tagebücher und Briefe aus dem Nachlass des Fürsten Philipp zu Eulenburg-Hertefeld (1923); Aus dem Leben des Fürsten Philipp zu Eulenburg-Hertefeld (1926); Das altdeutsche Kaisertum (1926); Tausend Jahre deutsch-französischer Beziehungen (1930); Reden u. Aufsätze z. Gesch. d.
Politik (1934); Das Papsttum; Idee und Wirklichkeit (I—III, 1, 1936—ï 945, loopt tot 1316); Piero da Monte: ein Gelehrter und paps tl. Beamter des 15. Jahrh. Seine Briefsammlung (1941); Nikolaus I und Pseudoisidor (1936); Das Reich, Idee und Gestalt. Festschr. f. Joh.
Haller zu seinem 75. Geburtstag. Hrsg. von H. Dannenbauer u. P. Ernst (1940); Abhandl. z.
Gesch. des M. A. (1944).
