Duits heelmeester (Viechtach i. Neder-Beieren 1661 - Hannovers Münden 11 Nov. 1727), die door zijn kwakzalverachtig-pompeus optreden spreekwoordelijk is geworden, was iemand van ontegenzeglijk grote gaven als geneeskundige, had ook voor arts gestudeerd en bracht het dank zij zijn genezingen tot „Hofrat”, „Hofoculist”e.d. aan diverse vorstelijke hoven dier dagen.
Hij hield zich echter — of wenste zich gehouden te zien — voor een door hoger bestier gezonden wonderman, die alle ziekten op aarde kon genezen. Daar hij deze mening paarde aan een zakelijke geest, reisde hij stad en dorp af, liet zich door herauten en tromgeroffel aankondigen en door kunstenmakers en goochelaars voorafgaan, om eerst daarna in potsierlijke kledij de estrade te beklimmen en zijn consulten aan te vangen. Zijn roep was destijds enorm groot, ieder wilde bij doctor Eisenbart’s optreden aanwezig zijn. Het nageslacht kent hem slechts als prototype van de marktschreeuwer. Zijn naam leeft in verscheiden volksliedjes voort (o.a. het bekende: „Ich bin der Doktor Eisenbart”); nog in recente tijd zijn een opera (van H. Zilcher, 1921) en een roman (van J. Winckler, 1929) aan hem gewijd.Lit.: E. Kleemann, Doktor Eisenbart, der grösste Wunderarzt aller Zeiten (1927).