graaf, veldheer uit de Dertigjarige Oorlog (Kasteel Tilly, Brabant, Febr. 1559 - Ingolstadt 30 Apr. 1632), uit een beroemde Zuidnederlandse officiersfamilie, werd in een Jezuïetenklooster opgevoed, leerde de krijgsdienst onder Alexander Farnese, hertog van Parma, streed sedert 1594 in het keizerlijk leger tegen de Turken en werd in 1610 veldheer van de Katholieke Liga, waarvan hij de voornaamste strijdkrachten, die van Maximiliaan II van Beieren, reorganiseerde. 8 Nov. 1620 behaalde hij een beslissende overwinning op de Protestanten bij de Witte Berg bij Praag. In 1621 streed hij in de Palts, waar hij de overwinningen behaalde bij Wimpfen (6 Mei 1622, op de markgraaf van Baden-Durlach) en bij Höchst (20 Juni, op hertog Christiaan van Brunswijk-Wolfenbüttel).
Toen de oorlog naar Noord-Duitsland overgebracht was, werd Brunswijk opnieuw door Tilly verslagen bij Stadtlohn (6 Aug. 1623), terwijl de Deense koning Christiaan IV het onderspit moest delven bij Lutter (27 Aug. 1626). Na het eerste ontslag van Wallenstein (1630) werd Tilly ook met het opperbevel over de keizerlijke troepen belast. 20 Mei 1631 wist hij Maagdenburg door stormaanval te nemen. Na de landing van de Zweedse koning Gustaaf Adolf in Noord-Duitsland begon het krijgsgeluk van Tilly te tanen. 17 Sept. 1631 werd hij door de Zweden bij Breitenfeld in Saksen verpletterend verslagen. Tevergeefs trachtte hij met de saamgeraapte resten van zijn leger althans Beieren nog te beschermen. 15 Apr. 1632 werd dat leger bij Rain aan de Lech opnieuw verstrooid; de grijze veldheer zelf kreeg een gevaarlijke wonde, waaraan hij korte tijd later overleed.Lit.: Poellinger, Johann Tserclaes Graf von Tilly (1932); G. Gilardone, Der Heilige im Harnisch (1932).