Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Johan barthold jongkind

betekenis & definitie

Ned.-Frans schilder (Lattrop, Overijsel, 3 Juni 1819-Côte-St.

André, Frankrijk, 9 Febr. 1891), werkte in Den Haag als leerling van de Tekenacademie en van A. Schelfhout. Hij stelde in 1843 ten toon in Den Haag en in Amsterdam, ontving van koning Willem II een toelage en later van de prins van Oranje een stipendium om in Parijs op het atelier van Isabey zijn studie voort te zetten (1846). Hij werkte daar eveneens bij Picot en Alex. Dupuis en kwam behalve met Chasseriau en anderen ook met Jozef Israëls in aanraking. Na een verblijf in Holland (1855) bleef hij zijn verdere leven in Frankrijk wonen, echter reizen makend naar België en Zwitserland.

De naïeve, bovendien nog geesteszieke man ontmoette in 1860 Mme Fesser-Borrhée, Nederlandse van geboorte, die zelf schilderde en hem voortaan onder haar bescherming nam. Na de dood van haar echtgenoot in 1878 vestigde zij zich met Jongkind bij haar getrouwde zoon in Côte-St-André, waar beiden in 1891 gestorven zijn.

De laatste jaren van zijn leven bracht hij in volkomen teruggetrokkenheid door. Vinden wij in zijn vroege werk nog sporen van het romantische wezen van zijn leermeester Schelfhout, reeds na zijn eerste reis naar Frankrijk worden zijn kleuren helderder en doorzichtiger. Met de groep, die in Normandië het plein-air in de Franse schilderkunst gebracht heeft (Boudin, Sisley, Manet, Harpignies e.a.), moet hij als een van de belangrijkste figuren van het impressionnisme worden beschouwd. Zijn invloed op de Franse kunst was groot (Monet en de veel oudere Boudin). Hij schilderde zijn doeken in zijn atelier en niet in het werkelijke „plein-air”, maar zijn aquarellen en tekeningen naar de natuur dienden hem als voorstudie. Met een aan de Aziaten herinnerend geduld tekende en schilderde hij steeds weer hetzelfde onderwerp totdat hij door het weglaten van alles wat overbodig was het gewenste resultaat bereikte. Vooral in zijn latere zeestukken, waar de zilveren stralen van de maan of het rijke koloriet van de ondergaande zon de wazige luchten doorbreken, en in zijn aquarellen, wordt hij de meesterlijke vertolker van het plein-air van het impressionnisme.

Lit.: Et. Moreau-Nélaton, Jongkind, raconté par lui-même (Paris 1918); Cat. de la Coll. Moreau off. à l’Etat franç. (Paris 1923); Paul Signac, Jongkind (Paris 1927); M. F. Hennus, J. B. Jongkind (Paletserie 1946).

< >