een Frans leenwoord van onzekere etymologie, betekent in de eerste plaats mengelmoes van talen, knoeitaal, uit bestanddelen van verschillende talen of dialecten bestaande, zoals bijv. het Engels waarvan havenarbeiders zich bedienen. Een voorbeeld uit de literatuur levert Vetlasoepe, een Waalse kok uit Langendijk’s Don Quichot: ,,Wat sekse rek’le? Zijn hum Tovenaars, jou hond?” (wat zeggen ze (bedoeld is: jullie) rekels, zijn ze tovenaars).
Daarnaast wordt jargon gebruikt in de betekenis: voor oningewijden moeilijk verstaanbare taal, die zich door bijzondere vormen, woorden of uitdrukkingen van de algemene taal van een volk onderscheidt. Bijv. studentenjargon (ploert, hospes; kast, kamer), soldatenjargon (rats, erwtensoep; kuch, brood) enz. In deze laatste betekenis onderscheidt jargon zich niet van argot. Bij deze betekenis sluit zich ook die van geheime vaktaal op veemarkten aan. De bijzondere woorden van dit laatste jargon zijn dikwijls aan het Jiddisch ontleend (zie: J. G. M.
Moormann, De Geheimtalen I, blz. 83-105). Het begrip jargon onderscheidt zich van de begrippen idioom en dialect doordat het betrekking heeft op bepaalde maatschappelijke of culturele groepen, terwijl idioom betrekking heeft op de taalbijzonderheden van een heel volk of dialectgroep binnen een volk, en dialect een plaatselijke of gewestelijke taalvorm is.