Hongaars schrijver en dichter (Tapolcza n Mei 1763 - Linz 12 Mei 1845), studeerde te Veszprom, Oedenburg en Pest. Hij werd vervolgens belast met de opvoeding van een zoon van generaal Orczy en verwierf reeds een grote naam door zijn eerste gedicht, getiteld: De dapperheid der Hongaren (Pest 1785).
Weldra werd hij benoemd in een staatsambt te Kassa, waar hij het tijdschrift Hongaars Museum oprichtte. Door de uitgave van een gedicht, geschreven naar aanleiding van de inneming der Bastille, dat een vrijzinnige geest ademde, verloor hij in 1793 zijn betrekking. In 1794 werd hij wegens het deelnemen aan een samenzwering met den bisschop Martinovics in hechtenis genomen en tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld. In de gevangenis schreef hij zijn schoonste gedichten, o.a. De Gevangene en de Vogel. Daarna nam hij een betrekking aan bij een rijksbank te Wenen.
In deze stad gaf hij het jaarboek Minerva uit, waarin de gedichten van Anyos (1798) verschenen. Toen de Fransen in 1809 Wenen binnentrokken, vertaalde hij de proclamatie van Napoleon I aan de Hongaren in het Hongaars en moest om die reden later de wijk nemen naar Parijs. Na de vrede werd hij uitgeleverd en onderging zijn vestingstraf te Kufstein; later werd hem Linz als woonplaats aangewezen. Hier leefde hij van een pensioen, dat hem door Frankrijk was toegekend. Zijn verzamelde gedichten zijn in 1827 te Pest en in 1835 te Ofen in het licht verschenen. Ook is hij bekend als Ossian-vertaler. Zijn echtgenote, Gabriele Baumberg (Wenen 1775 Linz 1839) was een zeer verdienstelijk dichteres.