Nederlands klassiek philoIoog (Groningen 4 Febr. 1849 - Amsterdam 28 Juli 1917), was bakkersgezel, bekwaamde zich voor onderwijzer, was leraar in de geschiedenis en aardrijkskunde aan H.B.S. en gymnasium te Leiden. Sinds 1872 studeerde hij klassieke letteren te Groningen, waar hij in 1877 promoveerde op De Lucretii philosophia cwn fontibus comparata. Door dit belangrijke proefschrift vestigde hij onmiddellijk de aandacht op zich.
In 1881 werd hij hoogleraar in de klassieke letteren en de paedagogiek aan de Vrije Universiteit te Amsterdam; hij was een der vijf docenten waarmede deze instelling haar werkzaamheden begon. Ook werd hij in 1889 rector van het Gereformeerd Gymnasium aldaar, werd in 1901 lid van de Prov. Staten en was 19021917 lid van de Eerste Kamer voor de AntiRevolutionaire Partij. In Gereformeerde kring gold hij als een der bekwaamste figuren, in het bijzonder was hij deskundige op onderwijsgebied. Zijn zoon Robert Herman Woltjer (Groningen 19 Juli 1878) promoveerde in 1904 te Leiden in de klassieke letteren en werd reeds in hetzelfde jaar naast zijn vader als hoogleraar benoemd aan de V.U. Hij werd in 1932 voorzitter van de Onderwijsraad.Bibl.: Serta romana (1880, 7de dr. d. R. H. Woltjer 1948); Lat. grammatica (1884, 8ste dr. d. R. H.
Woltjer 1924); G. M. Th. Mommsen, in: Mannen v. beteekenis (1885); Pontius Pilatus, eene studie (1888); De wetenschap van de logos, rede (1891); Grieksche grammatica (1892, 2de dr. 1900); Ideëel en reëel, rede (1896); Herodes, eene studie (1898); De zekerheid v. d. wetenschap, rede (1907); Het woord, zijn oorsprong en zijn uitlegging (1908); Het wezen der materie, referaat (1916); Verzamelde redevoeringen en verhandelingen, I (1931).
Lit.: J. J. Hartman, J. W., in: Jaarboek Kon. Akad. v. Wet. (1918); F.
W. Grosheide, In memoriam J. W., in: Studentenalmanak Vrije Univ. (1918).