(1) Nederlands letterkundige (Holwerd 25 Mrt 1860 - Dordrecht 29 Juli 1926), was zijn gehele leven werkzaam bij het L.O., als schoolhoofd te Dubbeldam en sedert 1899 te Dordrecht. Door zelfstandige studie verwierf hij zich een brede ontwikkeling; hij bezat een oorspronkelijke geest en ongemene werkkracht.
Zijn medewerking aan het Tweemaandelijks Tijdschrift en De Beweging werd door Albert Verwey zeer op prijs gesteld. Ook voor de vernieuwing van het moedertaalonderwijs maakte hij zich verdienstelijk, als mederedacteur van Taal en Letteren en als medeoprichter van De Nieuwe Taalgids (1907). Talrijk zijn zijn letterkundige opstellen, zowel op het gebied van het Middelnederlands, o.a. Maerlant-studiën en Mnl. romans, als van de 17de eeuw (Vondel Hooft, Cats e.a.), van de 18de eeuw en van de igde-eeuwse romankunst. Herdrukt werd bij zijn leven een bundel Letterkundige Studiën. Hooft als allegorist en Vondel als Christensymbolist (Amsterdam 1906) en na zijn dood slechts één deel Letterkundige Studiën, over de 19de eeuw (Amsterdam 1931).Lit.: C. G. N. de Vooys, Levensbericht van J. K. (Mij der Ned. Letterk., 1927-1928).
(2) Ned. Herv. theoloog (Sliedrecht 26 Mei 1905 - Amsterdam 24 Mrt 1945), was o.m. werkzaam als bijbelstudie-secretaris der N.C.S.V. (1938-1941) en stond nadien als predikant te Amsterdam. Aldaar werd hij bij de Duitse executie in het Weteringsplantsoen door een verdwaalde kogel dodelijk getroffen. Koopmans was een der voornaamste krachten in het geestelijk verzet tegen het nationaal-socialisme o.a. door de brochure uit de bezettingstijd Bijna te laat. Zijn theologische betekenis was vooral gelegen in de bijzondere wijze, waarop hij leiding en stijl wist te geven aan de Hervormde prediking en zijn markante manier van behandeling der dogmatische en exegetische vragen. Kernpunt van zijn overtuiging was zijn stelling, dat elke confessie der Kerk een tegelijk bindende èn tijdelijke beslissing der Kerk omtrent haar prediking is. Als leerling van Karl Barth stond hij vooral onder invloed van dr Noordmans en representeerde hij de „dialectische” theologie met een eigen Nederlands accent, waarbij hij zowel de „confessionele” als de „ethische” richting in de Herv. Kerk achter zich liet.
Bibl.: Proefschrift, Het oudkerkelijk dogma in de Reformatie, bepaaldelijk bij Calvijn (Utrecht 1938); Kleine Postille (1938); De Nederlandse geloofsbelijdenis (1939); Nieuwe Postille (1940); Het Kerkelijk jaar (1942, ook in: Onder eigen vaandel, XVI, 1941); Ontmoetingen bij den Bijbel (met D. Kuilman e.a.); Wat zegt de Bijbel? (1941); Wat zegt de Bijbel over volk, overheid en recht (1941); De Heilige Doop (Nijkerk 1941, Onze tijd, no 9); Laatste Postille (1947); Onder het Woord (1949).