zijn in het algemeen diegenen, die binnen een bepaald territorium zijn gevestigd. Het NEDERLANDSE staatsrecht kent een tweeledige classificatie van hen, die zich op het grondgebied van de Staat ophouden: men is Nederlander of vreemdeling en ingezeten of niet-ingezeten.
Men kan dus tegelijk zijn vreemdeling en toch ingezeten, Nederlander en toch niet-ingezeten. De dubbele onderscheiding is vooral van belang in het staatsrecht: de uitoefening van onderscheidene publieke rechten en de vervulling van verschillende publieke plichten is afhankelijk van het Nederlander- of ingezetenschap of van beide. Daarom bepaalt de Grondwet in art. 6: de wet verklaart, wie Nederlanders en wie ingezetenen zijn. Aan dit voorschrift is gevolg gegeven door de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap van 12 Dec. 1892 (Stbl. no 268). Ingezetenen van het Rijk zijn zij, die hun woonplaats in het Rijk hebben en haar gedurende de voorafgaande 18 maanden in het Rijk of in een der overzeese gebiedsdelen gehad hebben. Het Rijksingezetenschap houdt op door vestiging der woonplaats buiten het Rijk.
Een minderjarige, wiens vader of voogd Rijksingezetene is, wordt als zodanig aangemerkt; meerderjarig geworden, behoudt hij de hoedanigheid van Rijksingezetene, indien hij zijn woonplaats in het Rijk vestigt. In sommige bijzondere wetten komen andere omschrijvingen van ingezetenschap voor, die evenwel alleen gelden voor de in die wetten behandelde onderwerpen. Voor de uitoefening van het kiesrecht en de verkiesbaarheid voor de Provinciale Staten en de Gemeenteraad wordt gevorderd, dat men ingezetene zij der provincie of gemeente, hetgeen volgens de Provinciale en de Gemeentewet wil zeggen, dat men een jaar in de provincie of gemeente gewoond heeft.In de BELGISCHE grondwet is geen bepaling te vinden die, zoals art. 6 van de Nederlandse grondwet, het algemeen en principieel onderscheid maakt tussen de nationaliteit en het ingezetenschap. Naar Belgisch staatsrecht hebben alleen het genot van de staatsburgerlijke rechten (jus suffragii, jus honorum, jus militiae) zij die Belgische nationaliteit bezitten. Alleen staatsnaturalisatie stelt de vreemdeling met de Belg gelijk ten aanzien van de uitoefening van de staatsburgerlijke rechten (2de lid van art. 5 van de Grondwet). De persoon, die de gewone naturalisatie heeft bekomen, heeft het genot van dezelfde politieke rechten als de Belg, behalve wanneer de Grondwet of de wet het genot van bepaalde politieke rechten uitdrukkelijk afhankelijk stelt hetzij van het bezit van de hoedanigheid van Belg door geboorte, hetzij van de staatsnaturalisatie. Ook voor de Belgen door geboorte of voor de personen, die de staatsnaturalisatie hebben bekomen, is de uitoefening van het stemrecht voor de Kamer en de Senaat afhankelijk gesteld van de inwoning gedurende zes maanden in dezelfde gemeente (art. 47 van de Grondwet). Luidens art. 7 van het Burgerlijk Wetboek is de uitoefening van de burgerlijke rechten onafhankelijk van de hoedanigheid van staatsburger. Ieder vreemdeling, die zich op het grondgebied van België bevindt, geniet de bescherming verleend aan personen en aan goederen, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen (art. 128 van de Grondwet).