(van Lat.: gradus, trap, dus trappsalmen) zijn de psalmen 119-134 der Vulgata, die vroeger door de Benedictijner monniken bij zekere gelegenheden in het koor moesten gebeden worden buiten het gewone koorgebed. Dit gebruik werd door Pius X opgeheven, behoudens enkele uitzonderingen.
De naam was reeds bij de Joden bekend (z Hammaaloth).