(Boulogne? ca 1060 Jeruzalem 18 Juli 1100), Lotharingisch vorst en een der leiders van de Eerste Kruistocht, was de zoon van graaf Eustaas II van Boulogne en van Ida, dochter van hertog Godfried met de Baard van Neder-Lotharingen. Toen Godfried met de Bult, hertog van Neder-Lotharingen en broeder van Ida, in 1076 kinderloos stierf, stelde hij zijn neef Godfried aan tot zijn erfgenaam en opvolger, doch de jonge vorst had heel wat last om zijn erfdeel te krijgen.
Enerzijds weigerde keizer Hendrik IV de hoge hertogelijke waardigheid aan een vreemdeling te schenken, en stelde maar liever zijn eigen zoon, de 2-jarige Koenraad, tot hertog aan. Aan de andere kant weigerde de weduwe van Godfried met de Bult, de beroemde Mathilde van Toscane, de erfbeschikkingen van haar echtgenoot goed te keuren; zij wist paus Gregorius VII en Manasses, aartsbisschop van Reims, voor zich te winnen en bond de strijd aan tegen Godfried. Tegen deze laatste plaatsten ze Albrecht, graaf van Namen, die aan de dynastie der hertogen van Lotharingen verwant was. Albrecht werd door de bisschop van Verdun, die ook tot de coalitie behoorde, in het bezit gesteld van het graafschap Verdun, dat deel uitmaakte van Godfrieds erfdeel, en ging nu de burcht van Bouillon, waarin Godfried zich had opgesloten, belegeren.
Het beleg werd echter verijdeld, doordat Godfried de steun had verworven van bisschop Hendrik van Luik, de gezworen vijand van de graaf van Namen.Na aldus de eerste grote aanval te hebben afgeslagen, spande Godfried zich in om de keizerlijke gunst te winnen. Reeds was hij in 1076 met het markgraafschap Antwerpen, dat deel uitmaakte van de erfenis, beleend. Nu onderscheidde hij zich in de keizerlijke dienst: in 1080 in de oorlog tegen hertog Rudolf van Zwaben; in 1084 bij de inneming van Rome door het keizerlijke leger. Na zijn terugkeer in Lotharingen was Godfried, dank zij de gunst van de keizer, bij machte om de onbeslist gebleven strijd om zijn erfenis tot een goed einde te brengen.
De keizer verklaarde Albrecht van de macht over Verdun vervallen en iets later, in of omtrent 1089, verkreeg Godfried de hertogelijke waardigheid in Neder-Lotharingen.
Toen tot de Kruistocht werd besloten, meldde Godfried zich dadelijk aan. Hij schijnt wel van meet af aan het plan te hebben gekoesterd, voorgoed Europa te verlaten, althans hij ontdeed zich van een groot deel van zijn bezittingen: het graafschap Verdun, de burcht en het goed Bouillon, samen met een aantal andere landgoederen. Van het begin af werd Godfried krachtens zijn waardigheid gehouden voor de aanvoerder van de machtige Lotharingische ridderschaar uit het heir der Kruisvaarders. Deze afdeling reisde over Duitsland en Hongarije naar Constantinopel en sloeg haar kamp op 23 Dec. 1096 op vlak naast de hoofdstad van het Byzantijnse rijk.
De keizer, die hoopte de Kruistocht te kunnen aanwenden voor zijn eigen machtsuitbreiding, dwong Godfried hem getrouwheid te zweren, wat betekende dat de Kruistocht in dienst van Byzantium werd gesteld. Ingevolge daarvan was het op het heroveren van de vroegere Byzantijnse gebieden, dat de Kruisvaarders zich het eerst toelegden. Zo werd, voor rekening van de keizer, Nicea heroverd, en werd naar Syrië opgemarcheerd, waar Antiochië in Juni 1098 na een moeilijk beleg werd ingenomen. Na een oponthoud van een vijftiental maanden werd de tocht naar Jeruzalem aanvaard.
Op 15 Juli viel de stad. Overgegaan werd tot de stichting van een rijk. Wie zou er het hoofd van worden? Hieromtrent heerste grote twijfel. De brillantste persoonlijkheid onder de leiders van de Kruistocht was ongetwijfeld Raymond de Saint-Gilles, graaf van Toulouse; doch juist om zijn heerszuchtig en vastberaden karakter werd hij afgewezen door de ridders, die zelf de grootst mogelijke zelfstandigheid wilden bewaren.
Godfried van Bouillon, die zachter van gemoed, ja, misschien zwak was van karakter, kwam hun beter geschikt voor. Na te hebben geaarzeld aanvaardde hij het aanbod op 22 Juli 1099 en kreeg de, titel van beschermer van het Heilig Graf. Kort daarop vertrokken de meeste vorsten en ridders en lieten aan Godfried de taak over, met de hulp van de enkele ridders die achterbleven, het Heilige Land te verdedigen tegen de steeds opnieuw opdagende Muzelmannen. Aanvankelijk boekten de Christenen successen; Galilea werd zonder veel moeite veroverd door Godfrieds luitenant Tancredus; handelsverdragen werden gesloten tussen de Christenen en de Arabische havens van de Palestijnse kust; de haven Jaffa werd versterkt, wat de bevoorrading van de Christenen over zee verzekerde, en betere, vreedzame betrekkingen ontstonden geleidelijk tussen Muzelmannen en veroveraars.
Doch Godfried had het hoofd te bieden aan heel andere moeilijkheden: de geestelijke overheid eiste de macht op over de nieuwe staat, en de Beschermer van het Heilig Graf moest hulde brengen aan de patriarch van Jeruzalem, en boette een aanzienlijk deel van zijn reeds niet zeer uitgebreid gezag in. Daardoor heeft het Christenkoninkrijk, dat zich slechts door een bijzondere krachtsinspanning had kunnen handhaven, van meet af aan een zwakke, ondoeltreffende organisatie gekregen, waarvoor het door een spoedige verdwijning zou boeten. Godfried zelf heeft zijn vernedering niet lang overleefd. Hij overleed aan de pest op 18 Juli 1100.
PROF. DR J. DHONDT
Lit.: J. C. Andressohn, The ancestry and life of Godfrey of Bouillon (Bloomington, Ind. 1947, Ind. Univ. publ.
Social Science series no 5), met uitv. lit. opg.