of Gerardus Jo (h) annis, eigenlijk Gerrit Jansz. Vos, Nederlands geleerde (bij Heidelberg 1577 - Amsterdam 17 Mrt 1649), uit een Roermonds geslacht en zoon van de Dordtse predikant Joannes Alopecius (Jan Vos), studeerde te Leiden en werd na zijn promotie reeds in 1598 rector van de Latijnse school Dordrecht.
Op voorspraak van Hugo de Groot, wiens zienswijze hij vooral in geschrifte steunde, werd hij in 1615 regent van het Staten-College te Leiden, doch na de val van De Groot was hij gedwongen af te treden (1619). Sinds 1620 was hij lector in de welsprekendheid aan de Leidse Universiteit en nadat hij beloofd had zich verder aan de Dordtse leer te houden, werd hij in 1622 hoogleraar in dat vak en in de algemene chronologie, tevens in 1626 als opvolger van Meursius in het Grieks. Sinds 1631 was hij hoogleraar in de geschiedenis aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam. Zijn nauwe relaties met de Anglicaanse kerk (hij was o.a. kanunnik van Canterbury) hielden verband met de kerkelijke politiek van William Laud.
Hij was een van de beroemdste geleerden van zijn tijd (bekend is Vondel’s vers: „Al wat in boeken steekt, is in dat hoofd gevaren”) en gold onbetwist als een Europese autoriteit in de „republiek der letteren”. Zijn geschriften bewogen zich op een zeer breed terrein en hebben lange tijd invloed uitgeoefend: hij schreef o.a. een tweetal leerboeken over de welsprekendheid, verder als eerste een boek over de theorie van de geschiedenis, werken over Griekse en over Latijnse en Latijn schrijvende historici, een Latijnse grammatica, die zich twee eeuwen handhaafde, en een tweetal werken over de theorie van het drama, die grote invloed hadden o.a. op de Pratique du théâtre (1657) van d’Aubignac en indirect op de stukken van Racine. Hij was een schoonzoon van Franciscus Junius (1) .
Bibl.: Historiae de controversiis quas Pelagius moverunt (Lugduni Bat. 1618); Partitiones oratoriae sive rhetorices contractae libri V (ibid. 1621, herdr. als Rhetorices contractae tot 1839); Ars historica (ib. 1623); De historicis graecis libri IV (ib. 1623, herdr. tot 1838); Elementa rhetorica (ib. 1626, herdr. tot 1818, Ned. vert. 1648); De historicis latinis libri III (ib. 1627); Latina grammatica (ib. 1628, herdr. tot 1837); Aristarchus sive de arte grammatica libri VIII (Amstelaedami 1635, herdr. tot 1834) ; De artis poëticae natura ac constitutione liber (ib. 1647); Poeticarum institutionum libri III (ib. 1647); Etymologicon linguae latinae (ib. 1662); G. J. Vossii et clarorum virorum ad eum epistolae, coll. P. Colomesio (Londini 1690); Opera, 6 dln (Amstelodami 1701).
Lit.: W. Tonckens J. Lzn., De Grammatica latina v. V., in: Bijdragen v. vad. gesch. en oudheidk., V, 6 (1919); Gedenkboek v. d. Univ. v. Amsterdam (1932), Aanhangsel; F.
Grootens, De beteekenis van V.’ Ars historica, in: Hist. tijdschr. XX (1941); C.W. Roldanus, V.’ verhouding tot Hugo deGroot,in: Tijdschr. v. gesch. LVII (1942); Idem, De Ned.-Eng. betrekkingen op de bodem v. h. Arminianisme, ald. LVIII (1943); E.
G. Kern, The Influence of Heinsius and V. upon French Dramatic Theory, diss. Johns Hopkins Univ. Baltimore (1949); J. M. Romein, In V.’ voetspoor, voordracht (Amsterdam 1950).
Bibl. in: L. D. Petit, Bibl. lijst der werken v. d. Leidsche hoogleeraren, I (Leiden 1890); over zijn geslacht: F. Sagers, Het geslacht V., in: Limburg’s Jaarboek VII (1901).