Nederlands letterkundige (’s-Gravenhage 30 Apr. 1864 - Santpoort 19 Nov. 1923), broederszoon van de voorgaande, was o.a. stenograaf bij de Leidse gemeenteraad, later journalist. Hij debuteerde onder het pseudoniem H. van den Berg in het maandschrift Nederland als schrijver van modem-realistisch proza dat onder de invloed stond van het Franse naturalisme, waarover hij reeds in 1885 een artikel Wat wil het naturalisme? schreef in het tijdschrift Nederland.
Hij deed zich daarin, en ook in later werk, kennen als objectiverend ontledend psycholoog, bij wie het cerebrale element uit het naturalisme steeds sterk op de voorgrond trad. Netscher’s proza sluit volkomen aan bij dat van de Tachtiger Beweging, waartoe hij dan ook in zekere zin geacht kan worden te behoren, al werd hij het voorwerp van Van Deyssel’s scherpe critiek in diens bekende brochure Over Litteratuur (1886) en ook al betoonde hij zich, wanneer het hem goeddacht en noodzakelijk, volkomen onafhankelijk (getuige zijn geschrift Lastertongen, 1890). Netscher voelde zich op den duur meer tot de journalistiek aangetrokken. Als leider van het maandschrift De Hollandsche Revue heeft hij belangrijk cultureel werk verricht (1895-1920). Zijn maandelijkse karakterschetsen hierin trokken zeer de aandacht. De vele onderwerpen die hij in de verschillende andere rubrieken reproduceerde, maakten dit tijdschrift tot een unicum, een vroegtijdige Reader’s digest.Bibl.: Studies naar het naakt model (1886); Menschen om ons (1888); Egoïsme (1892); Karakters (1897); In en om de Tweede Kamer (1899); Uit ons Parlement (1900); Josef Israëls, l’homme et l’artiste (met Ph. Zilcken, 1902); Uit de snijkamer (1904); Theo Mr. Th. Heemskerk (1911).
Lit.: L. van Deyssel, in: Verz. Opst. I en II (1894-’96); W. Kloos, in: Veertien Jaar Lit.gesch. I en II (1896); J. Romein, in de Nieuwe Stem 1951.