Nederlands scheikundige (’s-Gravenhage 11 Mei 1877 - Haren, Groningen, 2 Mrt 1945), was van 1902-1908, behalve leraar, privaatdocent aan de universiteit van Amsterdam, werd in 1908 lector en in 1909 hoogleraar in de anorganische en physische chemie te Groningen. Zijn onderzoekingen bewogen zich op de gebieden van kristalkunde, optische activiteit, symmetrie van moleculaire structuren, metalen en de chemie bij hoge temperaturen.
Bibl.: Anleitung zur Ausführung exakter physico-cheroischer Messungen bei höheren Temperaturen (Groningen 1912); Leo tures on the Principle of Symmetry and its Applications in all Natural Sciences (2de dr., 1920); Le Principe de Symmétrie (Paris 1924); Elementen en Atomen Eens en Thans (2de dr., 1920); Historische Studiën (1919); Cornelis Drebbel en Zijne Tijdgenooten (1922); Over Johann Joachim Becher en zijne Relaties met de Nederlanden (1919); Inleiding tot de Studie der Kristalkunde (1924); Optical Activity and High Temperature Measurements (New York 1930); De ontdekkingsgeschiedenis der chemische elementen (Antwerpen 1935).
Lit.: W. P. Jorissen, Chem. Weekblad 43, 67 (1947).