Duits schrijver (Landgoed Eluisenstein, Lijfland, 13 Mrt 1890), kwam jong naar Duitsland, waar hij studeerde. Als journalist, toneelspeler, regisseur enz. trok hij jaren lang van de ene plaats naar de andere.
In het Derde Rijk gold hij als „ongewenst”, later moest hij ook Oostenrijk verlaten. Thans woont hij in de nabijheid van Bremen. In zijn romans schildert hij veelal het leven der Baltenduitsers; steeds tracht hij een beeld te geven van de vele factoren, die het moderne leven beheersen. Der Tod von Falern (de roman van een stervende stad) en Die Verdammten (liefde tussen broer en zuster) behoren tot de beste en meest gelezen romans van hun tijd. In 1952 nam Thiess de redactie op zich van het weekblad Neue literarische Welt. Hij is een hoofdvertegenwoordiger van de „Innere Emigration” en heeft de houding der niet uitgeweken schrijvers fel verdedigd, o.a. tegen Thomas Mann.Bibl.: Der Tod von Falern (1919); Angelika ten Swaart (1920); Die Verdammten (1921); Der Leibhaftige (1924); Das Tor zur Welt (1926); Abschied vom Paradies (1927); Erziehung zur Freiheit (essays, 1929); Der Zentaur (1931); Die Zeit is reif (essays, 1932); Tsushima (1936); Caruso (2 dln 1942/’46); Das Reich der Damonen (1941, verboden; herdr. 1947); Zeitwende (voordr. 1947); Vulkanische Zeit (opst. 1949); Die Strassen des Labyrinths (1951) .
Lit.: L. Langheinrich, F. Thiess, Bild eines deutschen Dichters (1933); R. Italiaander, F. T., Werk und Dichter (1950).