Duits dichter (Detmold 17 Juni 1810 - Canstatt 18 Mrt 1876), was, na zijn leertijd te Soest, in handelsbetrekkingen werkzaam te Amsterdam (1831-’36) en Breinen, tot hij, die inmiddels door zijn gedichten de aandacht op zich gevestigd had, in 1839 van de koning een jaargeld had gekregen ten einde zich geheel aan de literatuur te kunnen wijden. In 1844 bedankte hij hiervoor om politieke redenen en publiceerde een bundel révolutionnaire gedichten (Ein Glaubensbekenntnis). Hij werd handelscorrespondent in Londen, waar hij, afgezien van een onderbreking van i848-’5i, bleef tot 1868.
Freiligrath is de begaafdste van de révolutionnaire dichters van vóór 1848. Bovendien toont hij in zijn balladen een grote voorliefde voor Oosterse romantiek en kleurenpracht. Zijn vele dichtbundels werden in de verschillende uitgaven van zijn werken (o.a. door L. Schröder, 10 dln 1910) verenigd.
Lit.: L. Schröder, F.’s Leben und Schaffen (1907); E. G. Gudde, F.’s Entwicklung als politischer Dichter (1922); G.
W. Sprink, F.’s Verbannungsjahre (1931) ; J. H. Scholte, Een Duits dichter in de Warmoesstraat, in Jaarb.
Amstelodamum XXXIV (1937); H. Eulenberg, F. F. (1948).