Frans dichter (Kasteel La Turmelière, bij Liré in Anjou, 1522 - Parijs 1 Jan. 1560), studeerde rechten te Poitiers, ontmoette in 1549 Ronsard en volgde deze naar Parijs, waar zij de lessen van Dorat volgden. In 1551 ging hij met zijn neef de kardinaal Jean du Bellay naar Rome, waar hij vier jaar zijn secretaris was, maar ook de hofhouding van de prelaat moest besturen.
Hij ging in 1555 terug naar Frankrijk, kwam in dienst van Eustache du Bellay, bisschop van Parijs, met wie hij het niet goed vinden kon, publiceerde zijn gedichten en stierf in trieste omstandigheden reeds in 1560.Hij is bekend geworden en gebleven, behalve door zijn gedichten, door de publicatie van La Deffence et Illustration de la Langue francoyse par I. D. B. A. (Joachim du Bellay Angevin, 1549). In dit werkje, dat het manifest was van de nieuwe dichtschool La Pléiade, waarvan het hoofd Ronsard was, worden de beginselen uiteengezet, waarop de nieuwe literatuur moest steunen. Zij zal zich moeten bedienen van het Frans en niet van het Latijn of Grieks, waarin zij toch de oorspronkelijke dichters niet kan evenaren; zij zal daartoe het Frans moeten verrijken door woorden te ontlenen aan het Latijn en het Grieks en zelfs aan het Oudfrans (waarbij Ronsard nog de taal van de handwerksberoepen zal voegen en samenstelling en afleiding van woorden die het Frans reeds heeft). Zij zal zich niet mogen vergenoegen met vertalingen, en vooral niet van dichters, die immers het moeilijkst zijn om te vertalen; zij zal de middeleeuwse dichtvormen niet meer gebruiken (zie chant royal), maar de elegie, de ode, het sonnet, de églogue (herderszang), het „long poëme” (heldendicht) waarbij Du Bellay ook weer verwijst naar het Oudfrans; zij zal het rijm gebruiken, maar met zekere beperkingen; zij zal de Ouden „plunderen” naar vorm en inhoud, maar ze volkomen in zich opnemen. De dichter zal zich veel moeten ontzeggen en hard werken. De Deffence, die overigens niet geheel oorspronkelijk is, maar voor een groot deel berust op Italiaanse bronnen, heeft in hoofdzaak wel het streven van de dichtkunst van de 16de eeuw bepaald; in de 17de eeuw zou met Malherbe een reactie inzetten.
De eerste dichtbundel van Du Bellay is L’Olive (1549), sonnetten die grotendeels een navolging zijn van het Italiaans. Als eerste sonnetten, die in Parijs gepubliceerd werden, hebben zij door hun vorm en inhoud grote invloed gehad. De naam is een anagram (omzetting) van Viole (Mlle de Sévigné); in meer dan één opzicht heeft Petrarca hier invloed uitgeoefend. In zijn Antiquitez de Rome uit Du Bellay zijn bewondering voor Rome, de bewondering van de humanist doortrokken van de klassieken, maar wie evenmin ontgaat het oppervlakkige mondaine leven, dat hij van dichtbij meemaakte. Die teleurstelling die afkeer wordt, het verlangen naar zijn geboortestreek, de afgunst op Ronsard en de anderen, die daarginds bleven, dat alles heeft hij neergelegd in zijn bundel Regrets, die sonnetten bevat die door hun sobere taal, hun treffende beelden, hun ingehouden weemoedigheid nu nog ontroeren en soms Ronsard doen vergeten.
DR G. G. ELLERBROEK
Bibl.: Moderne uitgaven van de Deffence: van Person, die ook Le Quintil Horatian afdrukt (1878), Chamard (de beste, met zeer uitv. aantek., 1904), Séché (1905), Humbert (1914); Maastricht 1925 in de Ed. Trajectum ad Mosam. Recueil de poésie (1549). Le premier livre des Antiquitez de Rome (het tweede is niet verschenen; 1558); Divers jeux rustiques (1558); herdr. met de Brieven door A. van Bever (1912); Les Regrets (1558; herdr. 1921, 1925, 1927). De Antiquitez de Rome en de Regrets samen zijn met inl. van E. Droz gepubl. in 1945. Poemata (lat. gedichten, 1558) herdr. in de uitg. Courbet; een gedeelte werd door Thierry Sandre met Franse vert. en aantek. uitgeg.: Les Amours de Faustine (Amiens 1923). Lettres de J. du Bellay, gepubl. door P. de Nolhac (1883). Moderne volledige uitgaven: Œuvres complètes door Marty-Laveaux (2 dln, 1865, zonder de Lat. gedichten); door E. Courbet (2 dln, 1918, met de Lat. gedichten); door H. Chamard (5 dln, 1906-1931). Poésies, met Introduction door H. Longnon (1927). Bloemlezingen: Œuvres choisies door Becq de Fouquières (1876), door L. Séché (1894), door A. Périer (proza en gedichten, 1923); met andere dichters van de Pleïade door M. Formont (1931); in de Classiques Larousse (1935).
Lit.: E. Faguet in Seizième siècle, (1893); H. Chamard, J. du B. (uitvoerig en zeer goed; Lille 1900). Aanvullingen in A. Bourdeaux, La jeunesse de J. du B. (Angers 1912); Het commentaar van Chamard in zijn uitgave van de Deffence (1904); Pierre Villey, Les sources italiennes de la Deffence et illustration de la langue franç. (1908); K. Lenz, Du B. und die Antike. Diss. Marburg (1923); J. Vianey, Les Regrets de J. d. B. (Paris 1930); F. Ambrière, J. d. B. (biographie in romanvorm; Paris 1930).