(República Dominicana, San Domingo, Santo Domingo) heet de oostelijke republiek van het eiland Hispaniola (Haïti, Quisqueya Santo Domingo); het westelijk deel van het eiland omvat de republiek Haïti. De Dominicaanse Republiek beslaat ca ⅔ van het eiland; de oppervlakte bedraagt 50.070 km2, de bevolking telt (1948) 2.182.109 inw.
De inwoners — Spaans sprekend — zijn gedeeltelijk van Spaanse afkomst, doch merendeels van gemengden bloede (Europees-Afrikaans-Indiaans). De voornaamste steden zijn: de hoofdstad Ciudad Trujillo met (1948) 147.400 inw., Santiago de los Caballeros met 62.500 zielen en S. Pedro de Macoris met 24.200 inw.Middelen van bestaan
Landbouw en bosexploitatie vormen de hoofdbronnen van bestaan. Van de totale oppervlakte is ca 25.600 km2 geschikt voor de landbouw; 9600 km2 is in gebruik. Het hoofdgewas van de akkerbouw is het suikerriet; de grootste plantages liggen in het Z. van de republiek. In 1947/’48 bedroeg de suikerproductie 421.633 millioen ton; er zijn 14 suikerfabrieken, waarvan 9 geëxploiteerd door Amerikanen, hoewel in normale tijden slechts zeer geringe hoeveelheden suiker naar de V.S. werden verhandeld. Het tweede voorname handelsgewas is de cacao, waarvan de opbrengst sedert het begin van deze eeuw is vertienvoudigd; uitgevoerd werd in 1948 25.721 m. ton. Andere geëxporteerde producten zijn bananen (1948 1,4 mill. trossen), tabak, maïs en melasse. Koffie, oorspronkelijk voor de Franse markt bestemd, wordt in toenemende mate naar de V.S. geëxporteerd; in 1946-’47 bedroeg de productie 345.230 zakken (van 60 kg), waarvan 252.579 zakken werden uitgevoerd, grotendeels naar de V.S. De veeteelt is niet onbelangrijk; er zijn (1945) ca 762.800 runderen, 40.037 schapen en 468.000 geiten. Verschillende delfstoffen worden aangetroffen, waarvan goud en koper de voornaamste zijn; bovendien ijzererts, aardolie, zilver en platina. Bij Neiba liggen verschillende heuvels, bestaande uit steenzout, slechts bedekt door een dunne bodemlaag.
De republiek telde in 1943 2250 industriële bedrijven met 78 millioen goudpesos (1 goudpeso = $ 1) geïnvesteerd kapitaal, waarvan 61 millioen verstrekt door de V.S.; een gelijk bedrag is in de suiker gestoken. De industriële bedrijven hadden 42.000 personen in dienst, keerden voor 9,5 millioen pesos loon uit, produceerden voor een waarde van 47 millioen en betaalden voor 23,2 millioen pesos aan grondstoffen.
Handel en verkeer
De buitenlandse handel beliep in 1945 18,1 millioen goudpesos aan invoer en 43,6 millioen aan uitvoer; in 1948: 53,6 millioen invoer en 82,3 millioen uitvoer. De invoer is voor 78 pct in handen van de V.S. (1947 41,8 millioen). De uitvoer gaat voor 25 pct naar de V.S. (1947 21,1 millioen). Ingevoerd worden meest katoenen goederen, ijzer- en staalproducten, machinerieën, chemische en pharmaceutische artikelen, jutezakken en benzine. Uitgevoerd worden ruwe suiker (1947 50 millioen), cacaobonen, koffie, melasse, tabaksbladen, hout, vee en huiden. Het land bezit 270 km gewone en 1025 km plantagespoorwegen. Het wegennet omvat 3702 km straatwegen en ca 1600 km wegen van lagere orde; 3 hoofdwegen doorkruisen het gebied van de republiek, waarvan één aansluit aan het wegennet van Haïti. In 1945 liepen 1228 schepen, metende 507.981 ton, de havens binnen om 189.525 ton goederen te lossen; 1315 schepen, tonneninhoud 594.269 ton, verlieten deze weer na 557.222 ton lading te hebben ingenomen. Van de 6700 ton metende handelsvloot ging meer dan 3000 ton in de oorlog verloren. Er zijn 288 postkantoren en 117 telefoon- en telegraafkantoren; de telefoon is in handen van een Amerikaanse onderneming. Het 5260 km lange telegraafnet, waarvan 2092 km staatseigendom, wordt eveneens door een Amerikaanse onderneming geëxploiteerd. De republiek telt 8 radiostations. Luchtlijnen verbinden binnenslands de voornaamste nederzettingen en het eiland met de buitenwereld.
Bestuur
Het bestuur geschiedt volgens de grondwet van 10 Jan. 1947. De uitvoerende macht berust bij een voor 5 jaar direct gekozen president. Het congres bestaat uit 19 leden, eveneens voor 5 jaar gekozen, de Kamer van afgevaardigden uit 45 leden. De republiek is in 18 provincies ingedeeld; de hoofdstad is Ciudad Trujillo (vóór 1936 Santo Domingo geheten).
De handelsvlag vertoont een wit balkenkruis met vier velden in de kleuren blauw-rood en rood-blauw. Bij de oorlogsvlag is daarop in het midden nog aangebracht een opengeslagen bijbel onder een rood kruis en door groene takken omgeven.
H. A. BOMER
Literatuur
Daar in 1795 het eiland Santo Domingo in het bezit van de Fransen kwam en de negers uit Haïti, na het vroegere Spaanse gedeelte in 1801 danig geplunderd te hebben, er vrijwel de baas werden, had de Spaanse taal op het eiland een grote knak gekregen. Het was Juan Pablo Duarte (1813-1875), die het volk weer in Spaanse geest opvoedde. Onder de letterkundigen die de jonge republiek in de 19de eeuw geleverd heeft neemt zeker de voornaamste plaats in Félix Maria del Monte (1819-1899). Hij is ook de schrijver van de Himno Nacional. Naast hem verdient Félix Mota genoemd te worden (1822-1861). De eerste, die op het eiland een verzenbundel zag uitgegeven, was Javier Angulo Guridi (1816-1884). Hij had zijn land in de bevrijdingsoorlog tegen de Haïtianen gediend en had lang in ballingschap geleefd.
Omstreeks 1870 verschijnen nogal wat novellen over het leven van de inboorlingen en tevens essays op het gebied van opvoeding en cultuur. Belangrijk werk tot het verhogen van het peil der beschaving op het eiland is verricht door Eugenio M. de Hostos en door de dichteres Salomé Ureña (1850-1897). Bekend om zijn gedichten, waarin hij het leven van de oorspronkelijke bewoners van Amerika op idealistische wijze doet herleven, was José Joaquín Pérez (1845-1900). Echter dan deze ietwat gekunstelde verzen doet zijn gedicht Vuelta al hogar (Terug thuis) aan, dat overstroomt van dankbaarheid en vreugde bij zijn terugkomst in het geboorteland na enige jaren ballingschap in Venezuela. Het meest bekend werd hij door zijn reeks beschrijvende gedichten: Fantasías indígenas (1877). Onder de romans is de beste Enriquillo van Manuel de Jesús Galván (1892). Het is een historisch verhaal, spelend in de eerste jaren na de ontdekking door Columbus. De beroemde Fray Bartolomé de las Casas speelt er een rol in. Een belangrijk literair-criticus was Federico García Godoy (gest. 1923).
Vooraanstaande figuren in deze eeuw zijn Max Henríquez Ureña en vooral zijn broer Pedro (1884-1948), de laatste bekend als literair historicus, schrijver van hoogstbelangrijke dialectstudies, verricht over het gehele Spaans-Amerikaanse taalgebied en van een reeds klassiek geworden werk over de Spaanse versificatie.
Een dichter en vooral een short-story-schrijver van formaat was Fabio Fiallo (1865-1943); de essayist en novellist Tulio M. Cestero (geb. 1877) heeft ook buiten zijn land bekendheid gekregen.
PROF. MR DR J. A. VAN PRAAG
Geschiedenis
Het gehele eiland, thans de republieken Haïti en San Domingo vormend, behoorde tot 1697 (verdrag van Rijswijk) aan Spanje. In dat jaar werd het verdeeld in dier voege, dat Haïti aan Frankrijk kwam, terwijl het andere deel, dat San Domingo werd genoemd, naar de voornaamste stad die er in gelegen was, aan Spanje bleef. Domingo was de naam van Columbus’ vader en naar zijn patroon werd de stad en dus indirect ook de latere staat genoemd. In 1795 kwamen de Fransen in het bezit van het gehele eiland. Daarna werd een tijdlang alle Europese macht geweerd, maar in 1808 kwam Spanje aan het bewind, althans over het Oosten, totdat het Spaanse gezag in 1821 een einde nam. Een lang conflict met Haïti volgde en ten slotte werd in 1844 de Dominicaanse Republiek definitief opgericht (24 Nov. 1844).
Twee presidenten, generaal Pedro Santana en Buenaventura Baez, oefenden afwisselend het gezag uit en bestreden elkaar. Santana kwam in ernstig conflict met de kerk, later ook met de Europese mogendheden die oorlogsschepen stuurden. Ten slotte, in 1861, en op initiatief van Santana zelf, werd de republiek herenigd met Spanje (19 Mei), maar reeds in 1863 brak de opstand tegen Spanje weer uit en in 1865 moest Spanje het gebied voorgoed opgeven. Onderhandelingen werden daarna gevoerd voor de vereniging van de republiek met de V.S. Een verdrag werd opgemaakt, door de senaat van de Dominicaanse Republiek goedgekeurd, doch door de V.S. verworpen.
Weer ontstond de ene revolutie na de andere en de presidenten volgden elkaar spoedig op. Alleen het bewind van de neger Ulysses Heureaux (1882-’99) vormt hier een uitzondering, maar op 26 Juli 1899 werd hij het slachtoffer van een aanslag. Een nieuwe reeks onlusten brak toen uit, en in 1903 moesten de mogendheden troepen sturen om haar eigen belangen te vrijwaren. Dit verdroot de V.S., die dan ook op 22 Jan. 1905 een verdrag met de republiek sloten, waardoor de Noordamerikaanse staat de onafhankelijkheid van de Dominicaanse Republiek waarborgde en zich tevens belastte met het regelen van haar geldelijke verplichtingen. In ruil voor dit laatste verwierven de V.S. het beheer over de Dominicaanse tollen, waarna de republiek een feitelijk protectoraat werd. Van Dominicaanse zijde werd hiertegen vaak geprotesteerd; opstanden braken uit, het Dominicaanse congres verzette zich, maar alles was vergeefs. In dezelfde tijd brak een geschil uit met de nabuurstaat Haïti, betreffende de gemeenschappelijke grens. De V.S. kwamen echter tussenbeide en verhinderden een dreigende oorlog (1910).
Binnenslands bleven de toestanden intussen even verward als vroeger, en ten slotte gingen de V.S. over tot een directe interventie. In 1916 landden Amerikaanse troepen, een Amerikaanse militaire regering werd ingesteld en zou tot 1922 van kracht blijven. In 1924 pas verlieten de laatste bezettingstroepen het eiland. Financieel bleef de republiek echter onder contrôle van de V.S. die ook meester bleven over de tollen. Deze toestand werd bekrachtigd door een verdrag, gesloten tussen beide staten in 1924 en sindsdien hernieuwd. In 1930 brak opnieuw een revolutie uit, ten gevolge waarvan generaal Leonidas Trujillo president (1932) en practisch dictator werd.
PROF. DR J. DHONDT
In hetzelfde jaar (1930) werd het land door een orkaan geteisterd. De hoofdstad werd herbouwd en in 1936 omgedoopt in Ciudad Trujillo. Trujillo was in 1934 herkozen en gaf het staatje een door en door autoritair karakter. In 1937 deden zich grensincidenten met Haïti voor. Zij werden in de Dominicaanse Republiek het sein tot het vermoorden van duizenden Haïtianen, die daar verblijf hielden. Trujillo trok zich in 1938 nominaal als president terug (dr Peynaldo werd toen als zijn candidaat tot president gekozen), maar in wezen bleef hij de sterke man en werd dan ook 16 Mei 1947 als president herkozen. Hem werd in 1948 volledige dictatoriale macht toegekend. In 1941 hielden de V.S. op de tollen te ontvangen.
In het land zijn vele technische verbeteringen aangebracht. Er is een uitgestrekt wegennet aangelegd. Na Wereldoorlog II bleek de Dominicaanse Republiek bereid vele Europese „displaced persons” te laten immigreren.
Lit.: Th. Madiou, Hist. de Haiti (3 dln, Port-au-Prince 1922-1923); E. Rüsch, Die Revolution von Saint Domingue (Hamburg 1930); Sumner Welles, Naboth’s Vineyard (2 dln, 1928); S. Ariza, Trujillo, the man and his country (1939); M. M. Knight, The Americans in Santo Domingo (1935); Refugee settlement in the Dom. Rep. (Washington 1942); C. M. Bishop and A. Marchant, Guide to the law and leg. lit. of Cuba, the Dom. Rep. and Haiti (Washington 1944).
Nederland-Dominicaanse Republiek
Nederland onderhoudt met de Dominicaanse Republiek diplomatieke en consulaire betrekkingen. De hoofden van de wederzijdse diplomatieke zendingen hebben de rang van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister. De Nederlandse gezant te Ciudad Trujillo is gewoonlijk tevens gezant bij de republieken Cuba en Haïti. Het gezantschap is gevestigd te Havana. Nederland heeft een consulaat-generaal te Ciudad Trujillo en vice-consulaten te San Pedro de Macoris, Puerto-Plata en Sanchez. De Dominicaanse Republiek heeft consulaten te Amsterdam, ’s-Gravenhage en Rotterdam, een consulaat-generaal te Willemstad en een consulaat op Aruba.
MR L. V. LEDEBOER