Ten tijde van Lamarck meende men, dat de invloed van het milieu op planten en dieren zó groot was, dat elke plant- of diersoort, die gedurende enige geslachten in cultuur was genomen vanzelf door aanpassing „tam” zou worden. De bekende „Jardin d’acclimatation” in Frankrijk, onder leiding van Geoffrey St Hilaire voor dit doel opgericht, is echter een mislukking geworden.
Door onderzoekingen op het gebied van de erfelijkheid is men steeds meer tot de overtuiging gekomen, dat de erfelijke aanleg van plant of dier slechts een bepaalde variatiebreedte en dus een beperkte aanpassing toelaat en dat door milieuveranderingen geen overerfbare nieuwe eigenschappen ontstaan. Bezit dus een dier niet een zekere erfelijke aanleg voor „tamheid”, dan is het niet mogelijk er een huisdier van te maken. Tamheid is een zeer betrekkelijk begrip en niet gemakkelijk te definiëren. Het is mogelijk sommige dieren gedurende een tijd van hun leven tam te maken, bijv. eekhoorns; toch verliezen deze dieren hun schuwheid nooit geheel en zullen nooit echte huisdieren worden. Omgekeerd kunnen sommige huisdieren, bijv. konijnen, paarden, ezels, zeer snel weer verwilderen, als ze aan hun lot worden overgelaten. In het algemeen kan men zeggen, dat dieren, waarvan de verwante wilde vormen gemakkelijk te temmen zijn, zelf ook gemakkelijk verwilderen.In verband met het bovenstaande moet men aannemen, dat van de voorouders van een tegenwoordig huisdier ten minste één reeds erfelijke eigenschappen voor tembaarheid bezat en daardoor als huisdier gebruikt en naar verschillende streken meegenomen kon worden. Kwam dit dier in streken met nauwverwante wilde soorten, dan kon soortkruising plaats vinden en op die manier een grotere variatie van vormen ontstaan, waaruit door selectie nieuwe huisdiervormen ontstonden. Het is niet altijd mogelijk van tamme vormen de wilde stamouders op te sporen, omdat deze laatste kunnen zijn uitgestorven. Zo is de uitgestorven oeros vermoedelijk een der stamsoorten van het tegenwoordige rundvee en evenzo zijn er op het ogenblik haast geen wilde rendieren meer.
De voorstelling, dat sommige, schijnbaar onnatuurlijke, eventueel nuttige, erfelijke eigenschappen, die bij bepaalde huisdierrassen, maar niet bij wilde soorten voorkomen, zoals die van dwergrassen, poedels, mestvarkens, in en door de domesticatie zouden zijn ontstaan, is in het licht van de moderne genetica onhoudbaar geworden. Zulke eigenschappen ontstaan onafhankelijk van de cultuur, ook bij de wilde soorten, door mutatie als zeldzame afwijking of erfelijke monstruositeit. Maar, terwijl ze in wilde staat spoedig te gronde gaan, worden ze door de nut- of sportkweker kunstmatig in stand gehouden en zuiver voortgeteeld.
Het begrip domesticatie, voor het winnen van kweekvormen uit wilde stamouders, wordt bij cultuurplanten gewoonlijk met andere begrippen samengevat onder de term veredeling.
Ook hier zijn de typische cultuurplanteneigenschappen bijv. grote sappige smakelijke vruchten, meelrijke zaden, snelle groei, weerstand tegen ziekte, gewoonlijk niet in, althans niet dóór de cultuur ontstaan, maar door kruising in reeds bestaande rassen ingebracht uit wilde of minder goede cultuurrassen, waarin de nieuwe eigenschap door mutatie was ontstaan.
Een belangrijk verschil is daarbij nog, dat bij planten dikwijls door ongeslachtelijke vermeerdering (enten, stekken, scheuren e.d.) niet zuiver erfelijke eigenschappen of combinaties van eigenschappen kunnen worden vastgehouden en onbeperkt voortgeplant.
PROF. DR J. HEIMANS
Lit.: Ch. Darwin, The variation of animals and plants under domestication (London 1868, 2nd ed. 1888); A. L. Hagedoorn, Handb. voor fokkerij en veeteelt (Maastricht 1927).
Het is twijfelachtig of men ook bij de mens van domesticatie mag spreken. Met het gedomesticeerde dier heeft de mens gemeen: de bescherming tegen ongunstige klimaatinvloeden, de vergemakkelijking van de voedselvoorziening en de beperking van de voortplanting. Bij het dier komen daarbij: de vrijheidsberoving, het doven van alle initiatief en de verandering van het menu.
Waarschijnlijk komt de slavernij een eventuele domesticatie-toestand van de mens nog het meeste nabij. Maar de slavernij is voor de mens een grenssituatie.
DR A. DE FROE