hoofdplaats van de gelijknamige residentie, is gelegen langs beide oevers van de hier 300 m brede Djambi-rivier even voor de vereniging met de Soengei Kompeh, telde in 1930 22.943 zielen,w.o. 258 Europeanen, 5271 Chinezen en 848 andere Vreemde Oosterlingen. Aan de rechteroever liggen de Europese nederzetting en een tweetal kampongs; bij een van de laatste, Soloh geheten, vindt men Hindoe-oudheden.
Aan de linkeroever woont de meerderheid van de inheemse bevolking en daar wonen ook de Chinezen. De huizen zijn hier gebouwd op palen of op vlotten. De inheemse bevolking van de hoofdplaats kan gesplitst worden in een adellijke bevolking (Orang bangsawan) die voor een deel verwant is aan het geslacht van de voormalige sultans van Djambi en een groep van ingezetenen die niet tot de adel behoort (de Orang ketjil).