Nederlands schilder (Haarlem ca 1410 - Leuven 6 Mei 1475), heeft vermoedelijk les gehad of invloed ondergaan van Albert van Ouwater, waarschijnlijk op betrekkelijk jeugdige leeftijd naar de Zuidelijke Nederlanden getrokken evenals Petrus Christus, Hugo van der Goes en Gerard David. Van de Nederlandse schilders van de 15de eeuw behoort hij met Van Eyck, Van der Weyden en Van der Goes tot de belangrijkste.
In Leuven en in de kunst van Vlaanderen bracht Bouts een wonderlijk element van nuchterheid en geslotenheid. Zoals prof. Van Puyvelde het heeft gekarakteriseerd: de personages van Bouts treden zelden uit hun onberoerdheid naar voren, zij zonderen zich af met hun gedachten. De compositie bij Bouts is in de regel rechthoekig, zijn figuren zijn lang en mager (Friedlaender: „Storchbeinige Gestalten”), ook in de hevigste scènes als de marteling van de H. Hippolytus (Brugge, Salvatorkerk) blijft iedereen onberoerd en stil, het licht in zijn schilderijen is helder en klaar. De geschiedschrijver Molanus noemde hem „inventor in describendo rure”, de eerste die het landschap schilderde.
Tot zijn meest bekende werken behoren o.a. het Laatste Avondmaal (St Pieterskerk, Leuven), dat voor het eerst in onze 15de-eeuwse schilderkunst een perspectivisch feilloos juist interieur weergeeft, de Legende van Keizer Otto (Kon. Museum, Brussel) het Erasmusaltaar (St Pieterskerk, Leuven), Christus bij Simeon (Kaiser Friedrich Museum, Berlijn) en een Mansportret (National Gallery, Londen).A. GLAVIMANS
Lit.: K. van Mander, Het Schilderboeck (Haarlem 1604); M. J. Friedlaender, Die Altniederlaendische Malerei, dl III: Dierick Bouts und Joos van Gent (Leiden 1939); M. J. Schretlen, Dirck Bouts (Amsterdam 1939); G. J. Hoogewerff, De Noord-Nederlandsche Schilderkunst II (Den Haag 1937).