(1) een der zgn. dertig tyrannen, tegenkeizers tegen Gallienus (253-268 n. Chr.), werd op de troon verheven in Afrika wegens zijn lichaamsgrootte, maar na zeven dagen vermoord.
(2), heidens wijsgeer uit de 2de eeuw na Chr., is de eerste wetenschappelijke bestrijder van het Christendom. Hij schreef ca 178, waarschijnlijk te Rome, in het Grieks een polemisch werk Waarachtig bewijs, grotendeels bewaard in de weerlegging er van door Origenes, Contra Celsum. Hij staat een wijsbegeerte met Platonische inslag voor. De opperste godheid is aan al het historische ontheven, boven alle menselijke begrippen verheven en heeft alleen de onsterfelijke wezens (de mindere goden, de demonen, de zielen) geschapen, terwijl de mindere goden de sterfelijke wezens uit de stof hebben gevormd en de loop der geschiedenis, zowel der volkeren als der enkelingen, regelen. Hieruit volgt het nationaal karakter van de godsdienst en dus een eerste bewijs tegen het Christendom.
Hieruit is ook te verklaren waarom Celsus de leer over de menswording van God zo aanstotelijk vond: zij veronderstelt immers dat (de opperste) God kan gemeenschap hebben met het sterfelijke en dat alles om de mens is geschapen. Ook aan de Joodse anti-Christelijke polemiek ontleent Celsus argumenten. Jezus is niet de verwachte Messias: de voorzeggingen der profeten passen niet op Hem en niets goddelijks valt in zijn leven te bespeuren; zijn wonderen zijn verdichting, toverij of dweepzieke visioenen. Overigens mist het Christendom iedere oorspronkelijkheid: het is een vermenging van Joodse en messiaanse waanideeën, van Oosterse mythen en van enkele slechtbegrepen of misvormde stellingen der Griekse, vooral Platonische, wijsbegeerte; het wordt alleen beleden door onwetende en dikwijls verdorven lieden.
Op het einde van zijn polemiek spoort Celsus, mede onder bedreiging, de Christenen aan tot de goden- en keizerscultus toe te treden. Zijn geschrift is waardevol als bron van de oude kerkgeschiedenis en als arsenaal, waaruit de vijanden van het Christendom hun wapenen halen.
DR V. MOREL O.CAP.
Bibl.: Het door O. Glöckner gereconstrueerde werk is uitgegeven in H. Lietzmann’s Kleine Texte, 151 (Bonn 1924). Vertalingen: T.
Keim, Celsus Wahres Wort (1873); B. Aubé, Histoire des persécutions de l’Eglise, II, 275-389 (Paris 1878).
Lit.: J. Koch, art. Celsus in Lex. f. Theol. u.
Kirche, II, 806-807 (Freiburg 1931); G. Bareille, art. Celse in Dict. de théol. cath., II, 2090-2100 (Paris 1905); Realencyc. f. protest. Theologie, III, 772-775 (Leipzig 1897); K.
Schmidt, De Celsi libro qui inscribitur (Münster 1923); A. Miura-Stange, Celsus u. Origenes (1926); L. Rougier, Celse ou le Conflit de la Civilisation Antique et du Christianisme primitif (1926); P. de Labriolle, La réaction païenne, étude sur la polémique antichrétienne du Ier au Vle siècle (1934); W.
Völker, Das Bild vom nicht-gnostischen Christentum bei Celsus (Halle 1928).