(1, algemeen) noemt men in de godsdienstgeschiedenis een formeel uitspreken van dingen, die bij de mens leven, voor God of voor de goddelijke machten. In hoofdzaak zijn die dingen van tweeërlei aard: de zonden, die de mens heeft begaan, en het geloof, dat hij bezit.
Zondebelijdenis komt bij zeer vele, ook de primitiefste volken voor. Een begane fout kan niet worden goed gemaakt, ja, het leven kan zijn gewone voortgang niet hebben, wanneer degene, die de fout heeft begaan, die niet eerst openlijk uitspreekt. Men maakt door de kracht van het heilige woord de misdaad als het ware definitief, zodat men er nu mede afrekenen kan. De Eskimo’s zeggen van zulk een schuldbelijdenis, dat zij „de prikkel” van de zonde wegneemt. Zulk een belijdenis is dus te vergelijken met magische afweermiddelen, zoals die bij primitieve volken zeer veel worden gebruikt. Dat karakter draagt zij ook nog in het beroemde 125ste hoofdstuk van het Egyptische Dodenboek, waarin de dode, voor de troon van den goddelijken rechter verschenen, verzekert, dat hij bepaalde, met name genoemde zonden niet heeft begaan.
Deze zgn. negatieve schuldbelijdenis moet hem bewaren voor het leed, dat de machten der onderwereld hem zouden kunnen aandoen. Natuurlijk zijn er ook in de niet-Christelijke religies schuldbelijdenissen, die een diep religieuze toon aanslaan. Hier moet voor alles gewezen worden op de zgn. Babylonische Boetepsalmen.De geloofsbelijdenis spreekt het geloof van een bepaalde gemeenschap uit. Zij wordt alleen daar gevonden, waar de mens de behoefte heeft gevoeld om zijn geloof in een korte formule te brengen. De primitieve gemeenschappen kennen die behoefte in het algemeen niet, men vindt haar zo goed als uitsluitend in de zgn. cultuur-religies. Zulk een geloofsbelijdenis is niet hetzelfde als een leer of een stuk godsdienstige wereldbeschouwing. Zij is een daad van de gemeenschap, die gewoonlijk in de Eredienst haar plaats heeft en die hetzelfde beslissende karakter draagt als de schuldbelijdenis. Door het belijden van zijn geloof stelt de mens zich tegenover zijn God in de houding van de gelovige.
Er zijn talloze geloofsbelijdenissen. Zeer bekend is de korte van het Boeddhisme: ,,Tot Boeddha neem ik mijn toevlucht; tot de leer neem ik mijn toevlucht; tot de gemeente der monniken neem ik mijn toevlucht”, die drie maal herhaald moet worden en duidelijk het karakter draagt van een daad van de gelovige. Ook de Mohammedaanse, die een meer assertorische vorm heeft: „Er is geen God dan Allah, en Mohammed is zijn gezant”. In het Parsisme speelt de geloofsbelijdenis een metafysische rol: na de dood van de gelovige ontmoet hem zijn „geloof” (daena) als een schone jonkvrouw en heet hem welkom. Voor het Protestantisme zie men geloofsbelijdenis.
PROF. DR G. VAN DER LEEUW
(2, Rooms-Kath.). Men onderscheidt schuld- en geloofsbelijdenis. Bij de schuldbelijdenis beschuldigt men zich van zijn zonden. Geschiedt dit in de Biecht, dan spreekt men van sacramentele schuldbelijdenis. Deze is één van de noodzakelijke vereisten voor het sacrament van de Biecht; de zonden worden naar soort en getal beleden aan den biechtvader. Is die belijdenis niet oprecht, dan is de Biecht ongeldig, ondanks de absolutie van den biechtvader.
Geschiedt de zondenbelijdenis bij de H. Mis of het koorgebed, dan is het een niet-sacramentele schuldbelijdenis. Hierbij beschuldigt men zich in het algemeen, dat men gezondigd heeft.
Bij de geloofsbelijdenis legt men getuigenis af van zijn katholiek geloof. In sommige omstandigheden is het niet voldoende inwendig te geloven, maar moet men ook uitwendig voor zijn geloof uitkomen: bijv. in tijden van vervolging. Van een geloofsbelijdenis in meer strikte zin spreekt men echter, wanneer men bijv. bij het aanvaarden van een kerkelijk ambt een bepaalde samenvatting van de R.K. leer uitdrukkelijk verklaart te geloven. Die samenvatting zelf wordt ook geloofsbelijdenis genoemd (Symbolum). De voornaamste vier zijn: de geloofsbelijdenis van de Apostelen (12 artikelen des geloofs), de geloofsbelijdenis van NiceaConstantinopel (Credo van de H. Mis), de Athanasiaanse geloofsbelijdenis (quicumque in het Zondagofficie van het Brevier) en de geloofsbelijdenis van Trente (van Pius IV o.a. in Addenda van het Rituale).
PROF. J. A. DE GOEIJ
Lit.: H. Denzinger, Enchiridion Symbolorum Ed. 21-23 (Freiburg 1937).