noemt men de volksbeweging in de Zuidelijke Nederlanden, het huidige België, welke leidde tot de afscheiding uit het staatsverband met Noord-Nederland, in de jaren 1830 e.v.
In 1815 waren de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden tot één koninkrijk verenigd onder Willem Frederik van Oranje-Nassau, die 23 Mrt 1815 de titel aannam van „Koning der Nederlanden”. De verhouding van dit rijk tot de overige staten was door het Verdrag van Londen (19 Mei 1815), het Wener Congres (31 Mei) en zijn slotacte (9 Juni) geregeld. De traditionele Engelse politiek, die Frankrijk niet wilde laten post vatten in de „lage landen aan de zee” en van daaruit GrootBrittannië bedreigen, had, door de vereniging van België met Noord-Nederland, een schutsmuur willen optrekken zoals ten tijde van het Barrière-tractaat (1715), om een nieuwe verovering der Nederlanden voor de Franse annexatie -poli tiek on mogelijk te maken. Wellington en Castlereagh hadden die gedachte der „barrière” met klem op het Wener Congres verdedigd. Men had echter misgezien. Het nieuwe koninkrijk was uit veel te ongelijksoortige bestanddelen samengesteld, om zich naar wens te kunnen ontwikkelen tot een krachtig staatkundig geheel.
Verschil in godsdienst, gedeeltelijk in taal, in de grondslagen der welvaart (in het ene land handel, in het andere fabrieksnijverheid) en in staatkundige neigingen, als ook in de historische ontwikkeling van de beide delen des lands, deden sommigen van den beginne af vrezen, dat een scheuring onmogelijk te verhoeden zou zijn. Tevens hadden er in eerste instantie gebeurtenissen plaats, die grote ontevredenheid verwekten. Na de vereniging der Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden was de grondwet, voor laatstgenoemde bestemd, ook na de geringe wijzigingen, die er in waren aangebracht, ondoelmatig voor het geheel. Zij was voor het vrijheidsgezinde en op politiek gebied meer ontwikkelde Z. te autocratisch en te veel het werk van een „verlicht despoot”. Er werd dan ook een commissie benoemd van een gelijk aantal personen uit de beide delen, om grondige wijzigingen aan te brengen. Deze werden vervolgens voorgelegd aan de notabelen van alle Zuidelijke Provinciën.
Maar terwijl de aldus gewijzigde grondwet in NoordNederland met algemene stemmen door de grondwettig voorgeschreven dubbele Kamer van 110 leden werd aangenomen, werd zij in de Belgische gewesten met 796 tegen 527 stemmen verworpen. De Nederlandse regering verlangde echter de aanneming en wist op een niet zeer loyale wijze de minderheid tot meerderheid te maken door 126 tegenstanders, die enkel godsdienstige bezwaren hadden, benevens hen, die niet aan de stemming hadden deelgenomen — ongeveer l/e — willekeurig tot de voorstanders te rekenen. De grondwet, die derhalve als opgedrongen werd beschouwd, vond in België vooral afkeuring, omdat uitsluitend aan den koning de leiding der koloniale aangelegenheden was opgedragen, omdat men voor de gewone uitgaven geen jaarlijkse, maar een tienjarige begroting had, de ministeriële verantwoordelijkheid er in gemist werd. de rechtsbedeling niet openbaar genoeg was, de Prot. en de R.K. godsdiensten werden gelijk gesteld enz.
Hoewel België ruim 3V3 en Noord-Nederland slechts ruim 2 millioen inwoners telde, werd vastgesteld, dat beide delen een gelijk aantal afgevaardigden naar de Tweede Kamer zouden zenden. Daarenboven werd de ontevredenheid tegen den Hervormden koning niet weinig aangestookt door de geestelijkheid, aan wier hoofd zich de bisschop van Gent, prins De Broglie, bevond. Niettemin werd de grondwet, dank zij de verzoeningsformule door prins De Méan, den voormaligen bisschop van Luik, uitgedacht, in België aangenomen en bezworen. Door Willem I werd, vooral op economisch gebied, veel voor België gedaan, zoveel zelfs, dat het terecht de naijver der Noord Nederlanders gaande maakte. Tevens echter namen de belastingen toe, en hoe men ook het ongenoegen der R.K. — door het sluiten van een concordaat met den paus — zocht weg te nemen, telkens rezen er nieuwe moeilijkheden. Zij werden openbaar gemaakt door de drukpers, wat aanleiding gaf tot de noodlottige maatregel, om haar vrijheid meer en meer te beperken.
Er werd een afzonderlijke rechtbank voor drukpersdelicten ingesteld en deze namen van jaar tot jaar toe. De regering kon niets goeds meer doen; haar gestrengheid werd afgekeurd en haar toegevendheid als zwakheid beschouwd. Door zijn poging om een, van paedagogisch standpunt uitstekend maar onzijdig staatsonderwijs in het Z. in te voeren, verloor Willem I onherroepelijk de laatste resten van sympathie bij de R.K. Kort daarop, door zijn streng optreden inzake beteugeling der drukpers, lieten ook de liberalen hem in de steek. Toenadering tussen deze, anderzijds vijandige groepen, werd mogelijk gemaakt door het feit, dat in 1828 de democratische groep der liberalen en de liberaalgezinde fractie der R.K. de kloof, die de partijen scheidde, overbrugden. Op een zeer onbepaald programma, dat vooral het woord „vrijheid” behelsde, trok de Union catholicolibérale tegen koning Willem ten strijde.
De Tweede Kamer werd nu in 1829 met petities bestormd en overal ontstonden in België constitutionele verenigingen. De regering antwoordde daarop met nog gestrenger wetsontwerpen tot beteugeling der drukpers en in de daarbij gevoegde memorie van Dec. 1829 werd gezegd, dat de gehele grondwet als een geoctrooieerde moest worden beschouwd, als een vrijwillige beperking des konings van zijn monarchale rechten, terwijl de gehele oppositie werd voorgesteld als veroorzaakt door enige dwepers en volksleiders, die zich op een ergerlijke wijze tegen de vaderlijke regering verzetten. Die koninklijke boodschap werd aan alle ambtenaren ter ondertekening voorgelegd met bedreiging van ontslag, indien zij binnen 24 uur hieraan niet voldeden.
Toen hierop werkelijk enige opposanten werden ontslagen, klom de ontevredenheid op een schrikbarende wijze; de spanning, die in Frankrijk heerste, oefende ook op België haar invloed uit. Er ontstond nu in het land een zeer rumoerige Frans gezinde partij, onder leiding van Alexandre Gendebien, die met de Parijse clubs enge betrekkingen onderhield en werkelijk op revolutie aanstuurde. De gematigden, die elk denkbeeld van opstand verwierpen, bleven nochtans de overhand behouden. Een op zichzelf onbelangrijkincidentzouechter opeens een opstandige beweging uitlokken. Franse „agents provocateurs” schijnen wel hier een hand te hebben toegestoken. Op 25 Aug. 1830 gaf de opvoering van La muette de Portici te Brussel aanleiding tot een volksoploop, die het vooral gemunt had op den minister van Justitie, Van Maanen, en op de uitgevers van onderscheiden regeringsgezinde dagbladen, waarna zich weldra de volksbeweging over geheel België verspreidde.
Niemand dacht op dat ogenblik aan een zelfstandig bestaan van België; men verlangde slechts opheffing der grieven, zodat uit onderscheiden Belgische steden deputaties naar den koning werden gezonden — die deze ten andere op bijna hartelijke wijze ontving en aanhoorde —- en zelfs de opening van de StatenGeneraal te ’s-Gravenhage (13 Sept.) door de meeste Belgische afgevaardigden werd bijgewoond. Men zou er beraadslagen over een wijziging der grondwet, maar toen de onderhandelingen schipbreuk leden op de tegenstand der Noordnederlandse afgevaardigden, en vooral van den koning, die een beslissing wist te vertragen, terwijl de regering een aanzienlijke krijgsmacht naar Brussel liet oprukken, ontstond er een volkomen scheuring. De gematigden, die tot dan toe de leiding van de beweging in handen hadden, werden verjaagd door de extremistisch gezinde „volontaires”. De 24ste Sept. werden te Brussel de regeringsambtenaren afgezet en door een revolutiomair comité vervangen, waarin bijzonder baron Van der Linden d’Hoogvorst en André Joly in het begin een voorname rol speelden. Na een strijd van vier dagen (23-26 Sept.) in de straten van Brussel en in de omgeving van het Park, zag prins Frederik zich genoodzaakt, de stad te ontruimen, en na een vruchteloze poging vanwege den door de Belgen met sympathie omringden kroonprins, later koning Willem II, om op vreedzame wijze België voor zijn dynastie te behouden, werd de 4de Oct. door een Voorlopig Bestuur de onafhankelijkheid van de zuidelijke gewesten afgekondigd. Het riep tevens een vergadering bijeen om een regent te benoemen en een grondwet te ontwerpen. Hierdoor was de band, die de beide delen der Nederlanden had verenigd, voorgoed verbroken, waarna de koning het besluit nam, de vestingen Antwerpen, Maastricht en Venlo te bezetten en de beslissing van een Congres der Grote Mogendheden, te Londen vergaderd, af te wachten.
Terwijl men het leger op voet van oorlog bracht, rukten Belgische „volontaires” Antwerpen binnen. Daar dronken Belgische vrijwilligers geweerschoten losten, was het verdrag, met den commandant der citadel, generaal Chassé, gesloten, verbroken en werd de stad op diens last gebombardeerd. Dit maakte zo mogelijk de kloof nog wijder. De 10de Nov. kwam de Belgische volksvertegenwoordiging bijeen. Spoedig werd het Voorlopig Bestuur van België, alsmede de onafhankelijkheid van het Belgische volk erkend en afgekondigd, onder voorbehoud van de betrekking van Luxemburg tot de Duitse Bond. De 22ste Nov. werd vastgesteld, dat de natie de constituerende monarchie onder een erfelijk opperhoofd en met een krachtige vertegenwoordiging als haar regeringsvorm zou aannemen; een besluit, dat 174 voorstanders en slechts 13 tegenstanders (republikeinen) telde. De 24ste Nov. werd het Huis Oranje-Nassau voor eeuwig van alle macht en gezag in België vervallen verklaaVd.
Inmiddels had koning Willem I zich tot de Grote Mogendheden gewend, die de acte van het Congres te Wenen, waarbij het koninkrijk der Nederlanden was opgericht, hadden ondertekend. Deze waren echter niet eensgezind. Oostenrijk, Pruisen en Rusland waren wel bereid in te grijpen, maar Frankrijk en Engeland — in dit laatste was de liberaal gezinde Palmerston aan het bewind gekomen -— slaagden er in het principe van „noninterventie” te doen triomferen. Alleen tsaar Nicolaas van Rusland verzamelde een troepenmacht om de Brusselse opstand te onderdrukken, maar zijn regimenten — uit Polen samengesteld — sloegen aan het muiten. Dit redde de Belgische opstandelingen. Op voorstel van Frankrijk en Engeland werd de Belgische Kwestie als een Europees vraagstuk beschouwd, dat door een internationale conferentie te regelen was.
Dit werd' aan koning Willem medegedeeld en reeds in Nov. 1830 kwam die conferentie te Londen bijeen. De 20ste Dec. verklaarde de Conferentie, dat het koninkrijk der Verenigde Nederlanden ontbonden was en reeds de 27ste Jan. 1831 bepaalde zij, bij de zgn. protocollen, dat Holland het grondgebied zou behouden, dat in 1790 tot de Republiek der Verenigde Nederlanden had behoord, terwijl aan België het overige, met uitzondering van het groothertogdom Luxemburg, zou ten deel vallen. Binnen die grenzen werd door de vijf Grote Mogendheden aan België onschendbaarheid gewaarborgd. Verder werd de schuldenlast zo geregeld, dat België “/»ï van de gezamenlijke staatsschuld te zijnen laste kreeg; aan Belgische ingezetenen werd veroorloofd, met de koloniën op de oude voet handel te drijven. Zaken van bijkomend belang zouden door commissies worden geregeld. Het Kabinet te ’s-Gravenhage nam die bepalingen aan, maar dat te Brussel verwierp ze, omdat het Luxemburg, Staats-Vlaanderen en Limburg niet wilde prijsgeven.
Het Belgisch congres koos op 3 Febr. 1831 eerst den hertog van Nemours tot koning. Toen Lodewijk Philips deze keuze, ter wille van Engeland, weigerde te bekrachtigen, koos het congres 4 Juni 1831 Leopold van Saksen-Goburg, die verwant was aan het Engelse Koningshuis. Hierdoor werd Engeland gunstig gestemd voor een wijziging der voorwaarden. Er werden derhalve door de Conferentie nieuwe grondslagen voor de scheiding — de bekende 18 artikelen — vastgesteld, waarin zowel met betrekking tot Luxemburg, als tot de verdeling van de schuldenlast voor België gunstiger bepalingen waren opgenomen (26 Juni 1831).
België had de tijd niet ongebruikt laten voorbijgaan, maar zich beijverd om zijn zelfstandigheid te bevestigen. De nieuwe grondwet werd er de 7de Febr. 1831 afgekondigd en verkreeg, onder beperkende bepalingen, de 26ste daaropvolgende haar bindende kracht, terwijl baron Surlet de Chokier optrad als voorlopig regent. De 21ste Juli werd Leopold van Saksen-Coburg te Brussel als koning gehuldigd.
Het Kabinet te ’s-Gravenhage verwierp de 18 artikelen, omdat zij aanmerkelijk van de voorgaande bepalingen, die eerst onherroepelijk heetten te zijn, verschilden, en in de aanvang van Aug. 1831 rukte een Noordnederlands leger onder aanvoering van den Prins van Oranje over de Belgische grenzen. De Tiendaagse Veldtocht* (2-12 Aug.) nam een aanvang en de Belgen leden de nederlaag bij Hasselt (8 Aug.) en bij Leuven (10 Aug.), zodat Brussel zonder enige twijfel genomen zou zijn, zo de Nederlandse krijgsmacht niet genoodzaakt was geweest, voor een overmacht van Franse hulptroepen — die koning Leopold persoonlijk aan Frankrijk had gevraagd — onder aanvoering van maarschalk Gérard, terug te trekken. De onderhandelingen begonnen opnieuw en de invloed van de Tiendaagse Veldtocht openbaarde zich in de gunstiger bepalingen, die in de 24 artikelen van de Londense conferentie werden voorgesteld (15 Oct. 1831). Daardoor werden de grenzen der beide delen aangewezen zoals ze tegenwoordig zijn, terwijl aan België een aandeel in de staatsschuld werd opgelegd van 8 400 000 gulden. België nam de 24 artikelen aan, doch koning Willem I wees ze van de hand, in de hoop dat zijn volharding of wellicht een Europese oorlog hem weder in zijn gezag over al de Nederlanden zou herstellen. Intussen werd België door de Grote Mogendheden, behalve Rusland, als een zelfstandige Staat erkend.
Toen geen middelen hielpen, om het Kabinet te ’s-Gravenhage tot inkeer te brengen, namen Engeland en Frankrijk, onder goedkeuring der overige Grote Mogendheden, maatregelen tot geweld; zij blokkeerden de kust en legden embargo op de schepen; maarschalk Gérard sloeg het beleg voor de citadel van Antwerpen, welke Chassé 19 dagen heldhaftig verdedigde, doch ten slotte moest overgeven (23 Dec. 1832). De Noordnederlandse troepen werden van de Belgische bodem verdreven en behielden er alleen de forten Lilloo en Liefkenshoek, terwijl België daarentegen Luxemburg en Limburg bleef bezetten. In 1837 ontstond er verschil over een bos, het Griinewald genaamd, nabij de bondsvesting Luxemburg gelegen. Het Nederlands bestuur handelde er mede als met zijn eigendom, maar België beschouwde dit als een schennis van de status quo en toen het, gelijk ook Frankrijk, troepen daarheen zond, tekende de regering te ’s-Gravenhage op aandringen van het Nederlandse volk de 24 artikelen eerst voorlopig en vervolgens (14 Mrt 1838) definitief. Nu verzette men zich vooral te Brussel tegen de ontruiming van Limburg en Luxemburg en de financiële regeling, en de bedreiging van Nederland en Frankrijk, om haar door geweld van wapenen ten uitvoer te brengen, verwekte in België een strijdlustige stemming. De strijdbare bevolking werd opgeroepen en een Pool, Skrzynecki, tot divisie-generaal benoemd.
Toen echter de gezanten van Oostenrijk en Pruisen Brussel verlieten, kwam koning Leopold tot andere gedachten. De oorlogszuchtige ministers Ernst en d’Huart werden ontslagen en de volksvertegenwoordiging nam met een kleine meerderheid het besluit, zich te houden aan de vroeger goedgekeurde overeenkomst (16 Febr. 1839). Daarop volgde de 19de Apr. de ratificatie van het vredesverdrag, dat reeds de 4de Febr. te ’s-Gravenhage was getekend. Alleen zou België drie millioen gulden jaarlijks minder in de rente van de staatsschuld voor zijn rekening nemen dan vroeger was overeengekomen. De overgave van grondgebied had de 22ste Juni 1839 plaats en de liquidatie der vroeger verenigde delen kwam eerst de 19de Oct. 1842 tot stand. Toen werd tevens bepaald, dat België nog een millioen minder jaarlijks zou bijdragen. Een kapitaalstorting ineens door België (1873) onthief het van de verplichting rente te betalen.
PROF. DR X,. VAN DER ESSEN
H. HAAG
Lit.: J. B. Nothomb, Essai historique et politique sur la Révolution beige (Bruxelles 1833); H. T. Colenbrander, De Belgische omwenteling (’s-Gravenhage 1905); Ch. Terlinden, Guillaume Ier, roi des Pays-Bas et 1’Eglise catholique eD Belgique (Bruxelles 1906); F. van Kalken, Histoire du royaume des PaysBas et de la révolution beige de 1830 (Bruxelles 1910); H.
T. Golenbrander, Gedenkstukken der alg. geschied, van Nederland van 1795-1840, dln VII, VIII, IX, X (’s-Gravenhage 19141922); A. de Ridder, Histoire diplomatique du traité de 1839 (Bruxelles 1920); F. de Lannoy, Histoire diplomatique de 1’indépendance beige (Bruxelles 1930); F. Prims, Antwerpen in 1830 (Antwerpen 1930); H. T. Colenbrander, Willem I, Koning der Nederlanden (Amsterdam 1931-1935); Idem, De afscheiding van België (Amsterdam 1936); R. E.
Dinger Hattink, De Brusselsche Opstand van Aug. 1830 (Amsterdam 1930); M. Bologne, De proletarische opstand van 1830 (Amsterdam 1930); R. Demoulin, Les joumées de septembre 1830 a Bruxelles et en Province (Liège 1934); Idem, Guillaume Ier et la transformation économique des Provinces Beiges (Liège 1938).