Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Belangengemeenschappen

betekenis & definitie

zijn een vorm van nauwe samenwerking, veelal op contractuele basis berustend, tussen twee of een klein aantal ondernemingen, die tijdelijk of langdurig een zeer nabije gemeenschap van belangen hebben en om die reden tot een meer of minder ver gaande winst-,.pooling” zijn overgegaan.

Gemeenschap van belangen bestaat in laatste instantie tussen alle economische subjecten van alle gebieden, die op enigerlei wijze economisch contact met elkaar hebben. De besteding van het inkomen zodra aan de allerprimitiefste behoeften is voldaan, wordt verdeeld over tal van concurrerende aanwendingen. Tal van artikelen, evenals tal van productiemiddelen, kunnen in eikaars plaats treden, amusement bijv. kan concurreren met zekere verfijning in het gebruik van levensmiddelen, boeken aL geschenk kunnen concurreren met tal van andere goederen, die aan het doel: het betuigen van een attentie, beantwoorden. Dat neemt niet weg, dat er in de keten van substitutiemogelijkheden zekere meer of minder duidelijk afgetekende hiaten zijn te constateren. Evenzo vormen ondernemingen, hoewel alle concurrerend „for the consumers dollar” min of meer door hiaten van andere groepen van ondernemingen afgescheiden complexen. Wanneer nu de gedragingen van de afzonderlijke onderneming van zichtbare invloed gaan worden op de marktprijs, d.i. op de positie van de gehele groep, kan een tendens tot vorming van combinaties optreden, zoals ook in feite vaak gebeurd is. Zulk een combinatie kan o.a. de vorm van een kartel* of een trust* aannemen.

Een andere, zeer nabije gemeenschap van belangen is dââr te constateren, waar productiefactoren op elkaar zijn aangewezen. Zo kan er een nabije gemeenschap van belangen zijn tussen ondernemer en arbeiders, die soms tot uitdrukking wordt gebracht in een participatiestelsel. Premieloonstelsels horen ook thuis in deze sfeer. Tussen technisch verschillende ondernemingen (industrieindustrie, soms ook: industrie-transportbedrijf; soms ook: industrie-, handels-of transportbedrijfbankwezen) kan een grote gemeenschappelijkheid van belangen bestaan. Ook tussen fabrikant en handelaar kan een zeer nabije gemeenschap van belangen aanwezig zijn. Dit is met name het geval bij de alleenvertegenwoordiging, waar zowel fabrikant als handelaar groot belang hebben bij eikaars gedragingen. In het alleenvertegenwoordigingscontract wordt om die reden vaak een winstdelingsclausule opgenomen.

De belangengemeenschap komt vaak uit hetzelfde milieu als kartel of trust. Zij ontstaat tussen enige ondernemingen, die elkaar in het concurrentieveld zeer dicht naderen of die ieder groot belang hebben bij de gedragingen van de andere. Het behoeven niet altijd ondernemingen te zijn met een gelijksoortig arbeidsveld, het kunnen er ook zijn met een ongelijksoortig arbeidsveld. De belangengemeenschap verschilt van kartel en trust, doordat zij een geringer aantal ondernemingen omvat dan een kartel, waarmede echter niet gezegd is, dat het kartel, zoals Liefmann poneert, persenaar monopolie zou streven (R. Liefmann, Kartelle enz., blz. 279), terwijl zij ook niet die grote samenbundeling vormt, als met de naam trust wordt aangeduid. Van de trust verschilt zij bovendien in dit opzicht, dat zij op contractuele basis wordt aangegaan door een klein aantal ondernemingen, die — in eerste instantie — haar zelfstandig bestaan handhaven.

Het uitsnijden der onderlinge concurrentie wordt door winstpooling bereikt, terwijl door delegatie van directeuren en commissarissen de coördinatie van de gedragslijn van alle aangeslotenen bij de belangengemeenschap beter verzekerd kan worden. De band tussen de leden van de belangengemeenschap kan nog worden versterkt door het uitwisselen van aandelenpakketten. Soms ook kunnen bepaalde takken van het bedrijf gemeenschappelijk worden gemaakt, zoals het geval is bij de overeenkomst, die in 1938 werd aangegaan door De Algemeene Friesche Levensverzekerings My en de Groot Noord-Hollandsche van 1845, waarbij o.a. de buitendiensten van beide ondernemingen werden samengesmolten. (Ontleend aan C. Weststrate, Beschrijvende Economie, 1946, blz. 191). Door dit alles wordt vaak de weg gebaand voor een volledige fusie. De belangengemeenschap tussen de beide bovengenoemde verzekeringsmaatschappijen is van zó nauwe aard, doordat zij zich wederkerig voor eikaars verplichtingen jegens verzekerden borg gesteld hebben en een gemeenschappelijke leiding hebben aanvaard, dat zij een fusie zeer nabij komt.

De ontstaansoorzaak van de bovenvermelde belangengemeenschap is niet ver te zoeken. De economische wereld is een wereld van monopolistische constructies, waarmede wij willen aangeven, dat de aanbieder (c.q. de vrager) de mogelijkheid heeft prijs en/of omzet te beïnvloeden, in theoretische bewoordingen, dat hij de vraag- c.q. de aanbodscurve ziet als een hellende lijn en het is de eigenaardigheid van monopolistische constructies dat zij juist ruimte bieden voor de „waste of competition”. Leidt de concurrentie, onder de veronderstelling van de volledig vrije mededinging nog tot een concentratie van de productie in optimale combinaties, de monopolistische theorie opent de ogen voor datgene, wat men in de practijk zo vaak waarneemt, nl. dat concurrentiestrijd kan leiden tot een overmatige uitbreiding van het totale apparaat, waarbij alle ondernemingen of althans een groot deel daarvan naast elkaar weten te blijven bestaan, doch geen van alle een bevredigende bedrijfsbezetting kunnen verwerven, met als gevolg: hoge prijzen en toch geen grote winsten.

Soortgelijk beeld vertoont de belangengemeenschap, in 1919 tussen Philips en twee Amerikaanse maatschappijen tot stand gekomen. Een intensieve vervlechting van belangen door wederkerig bezit van aandelenpakketten is daar aanwijsbaar.

Een ander voorbeeld verschaft ons de lijnscheepvaart op en in Ned.-Indië. Van Nederland uit onderhouden twee maatschappijen een lijndienst op Indië. In normale tijd verzorgden zij om beurten een reis, de ene week de Mij Nederland, de andere week de Rott. Lloyd. In Indië zelf raakten zij uiteraard de belangen van de voornaamste lijndienst ginds, de K.P.M. (Koninklijke PaketvaartMaatschappij). Tussen deze drie maatschappijen bestaat vanouds een zeer nauwe gemeenschap van belangen, die aanleiding gegeven heeft tot de stichting van een belangengemeenschap, de Nederlandsche Scheepvaart-Unie, een zelfstandige N.V., in 1908 opgericht door de besturen der drie bovengenoemde scheepvaartondernemingen, met het doel een betere samenwerking onderling tot stand te brengen.

Daartoe is door de drie oprichtsters een overeenkomst aangegaan, die o.a. bepaalt, dat de drie ondernemingen steeds met elkaar overleg zullen plegen omtrent exploitatie van nieuwe lijnen, aanschaffing van nieuw materiaal, vaststelling van tarieven. Is hiermede al de voornaamste mogelijkheid voor onderlinge concurrentie uitgesneden, deze tendens wordt nog versterkt door de bepaling, dat in alle aangelegenheden van gemeenschappelijk belang de eindbeslissing bij het bestuur van de Ned. Scheepvaart-Unie berust. Dit bestuur wordt gevormd door een directie die bestaat uit de directie van de Mij Nederland, die van de Rott. Lloyd en den directeur in Nederland van de K.P.M., en een raad van commissarissen waarvan de drie maatschappijen eveneens alle zetels bezetten. Ten einde aan het bestuur van de Ned.

Scheepvaart-Unie het vereiste overwicht te verschaffen, werden reeds bij de oprichting de nog in portefeuille aanwezige aandelen omgewisseld tegen aandelen Ned. Scheepvaart-Unie en werden verdere emissies geheel geplaatst bij de Ned. Scheepvaart-Unie, die daartegenover eigen aandelen onder het publiek bracht. Ook werden nog na de oprichting reeds uitstaande aandelen van de drie oprichtsters omgewisseld tegen aandelen van de Ned. Scheepvaart-Unie. De uiteindelijke situatie was aldus, dat de Ned. Scheepvaart-Unie 70 à 80 pet van het nominale kapitaal van haar oprichtsters in handen had.

In dit voorbeeld heeft de belangengemeenschap dus de juridische vorm van een holding company* gekregen.

Belangengemeenschappen komen ook voor tussen ondernemingen met ongelijksoortig arbeidsveld. Uiteraard isook tussen bedoelde ondernemingen altijd een of ander terrein aanwezig, waarbij de gemeenschap van belangen direct aanwijsbaar is. Veelal kan men dit ontmoetingspunt terugvinden in dat terrein, waarin bedoelde ondernemingen, indien zij, ieder voor zich, in de richting van de afzet zouden integreren, elkaar zouden verdringen. Van kortstondige aard, bedoeld voor slechts een enkel groot object, was de belangengemeenschap, ondergebracht o.a. uit een oogpunt van risicobeperking in een N.V., de N.V. Maastunnel (anno 1937), van een aantal technisch gedifferentieerde aannemingsmaatschappijen, die zich belast hadden met de bouw van de Maastunnel te Rotterdam. Op duurzame samenwerking gericht is bijv. de belangengemeenschap, die tot uitdrukking komt in de N.V. Pharmaceutische producten maatschappij Philips-van Houten, waarin het Philipsconcern en Van Houten te Weesp ieder voor de helft participeren.

Uit de Duitse literatuur zijn vele van dergelijke belangengemeenschappen bekend.

Men maakt soms een onderscheid tussen horizontale en verticale belangengemeenschap. Met enige vrijmoedigheid, waar het hier niet zuiver opeenvolgende ondernemingen uit eenzelfde bedrijfskolom betreft, kan men bij dein de bovenaangegeven gevallen van belangengemeenschap tussen ondernemingen, met een ongelijksoortig arbeidsveld, van een verticale belangengemeenschap spreken. Duidelijker en minder betwistbaar is het verticale karakter bij belangengemeenschappen, die tot stand gebracht worden tussen een fabrikant en een handelaar-alleenvertegenwoordiger.

Met het creëren van een belangengemeenschap is de drang tot uitschakeling van onderlinge concurrentie geenszins uitgeput. Integendeel, naarmate de kristallisatie van complexen van samenhangende ondernemingen voortschrijdt, neemt ook de invloed van ieder complex op het marktgebeuren toe en wordt ook de tendens tot coördinatie van de gedragslijn van de afzonderlijke complexen sterker. Een belangengemeenschap kan als zodanig of via haar leden deel uitmaken van een kartel. Van de Mij Nederland endeRotterdamsche Lloyd is bekend, dat zij deel uitmaakten van een aantal „conferences”, d.z. tarievenkartels in de lijnvaart, zowel betreffende vracht- als passagiersverkeer. De belangengemeenschap zelf kan door toetreding van steeds meer ondernemingen uitgroeien tot een concern. DR TH.

L. M. THURLINGS

Lit.: R. Liefmann, Kartelle, Kon?erne und Trusts (Stuttgart 1930); Idem, Interessengemeinschaften, Art. in Handw. der Staatsw.; A. R. Burns, The décliné of compétition (1936).

< >