Fr. Arras, is de hoofdstad van het Franse dep. Pas-de-Calais aan de Chemin de fer du Nord, welke zich hier verdeelt in takken naar Calais en Douai, op 67 m hoogte aan de rechteroever der Scarpe, een zijrivier van de Schelde.
Atrecht heeft (1936) 27 540 inw., is verdeeld in de Oude Stad (La Cité) en in de Nieuwe Stad (La Ville). Het is zetel van het departementaal bestuur, van een bisschop en van een rechtbank van koophandel. De industrie omvat kantnijverheid, kousenfabricage, suikerindustrie en andere fabrieken.Atrecht was aanvankelijk de hoofdplaats van de volksstam der Atrebaten, en heette toen Nemetacum. Pas in de 4de eeuw kreeg het de naam Atrebatum. In de Romeinse tijd was Atrecht een zeer belangrijk textielcentrum. Het werd op het einde der 3de eeuw ommuurd. Misschien was het toen reeds de zetel van een bisdom. Dit laatste was stellig het geval op het einde der 6de eeuw; toen werd de bisschoppelijke zetel echter overgebracht naar Kamerijk en deze zou pas in 1093 naar Atrecht terugkeren. Ook in de Karolingische tijd was Atrecht vrij belangrijk, wat blijkt uit het aanzienlijk aantal kerken dat daar aanwezig was, buiten de vermaarde St Vaast-abdij (gesticht 7de eeuw).
Atrecht werd herhaaldelijk door de Noormannen verwoest (tweede helft der 9de eeuw), ten gevolge waarvan daar een burcht werd opgericht. De graven van Vlaanderen deden menigvuldig pogingen om de vesting in te nemen. Dit slaagde definitief op het einde der 10de eeuw, en voor twee eeuwen werd Atrecht hierna wellicht de belangrijkste stad van Vlaanderen. Een buitengewoon actieve geldhandel ontwikkelde er zich. In de 13de eeuw waren de Atrechtse kapitalisten de bankiers van West-Europa, terwijl ook de lakennijverheid er aanzienlijk was. Op het einde der 12de eeuw moesten de Vlaamse graven Atrecht opgeven en in 1237 werd de stad hoofdplaats van het graafschap Artois.
Ze was toen een uitzonderlijk bloeiend centrum van kunst en letterkunde, een der weelderigste steden van Europa. Toen de lakennijverheid in verval kwam, werden de voorhanden kapitalen aangewend om een tapijtweverij in het leven te roepen, die de economische functie van de draperie overnam. Samen met het graafschap Artois werd Atrecht in 1384 bij de Bourgondische monarchie gevoegd.
In 1414 werd Atrecht door den graaf van Armagnac belegerd, doch niet veroverd, en hertog Jan zonder Vrees hier tot een overeenkomst gedwongen. Vijf jaren later, in Dec. 1419, verbond zijn zoon Philips de Goede zich hier met Hendrik V van Engeland (voor verdere verdragen en verbonden in de 15de en 16de eeuw te Atrecht gesloten, zie Atrecht, Unie van, en Atrecht, Vredes van). Van 1459-1460 was de stad het toneel van een berucht ketter- en heksenproces, naar aanleiding van de zgn. vauderie, dat 14 mensen het leven kostte. Na de dood van Karel den Stoute (1477) nam Lodewijk XI van Frankrijk de stad in bezit, waaruit hij in 1479 de inwoners verdreef, die hij door gedwongen immigranten uit Frankrijk verving. Tevens gaf hij haar de naam Franchise. Na zijn overlijden (1483) werd echter de oude toestand hersteld. Op 5 Nov. 1492 maakten de troepen van Maximiliaan van Oostenrijk zich bij verrassing van Atrecht meester en bij de vrede van Senlis (12 Juni 1493) werd de stad met Artois definitief door Frankrijk afgestaan.
Atrecht bleef deel uitmaken van de Habsburgse Nederlanden tot 1640, toen zij na een langdurig beleg door Lodewijk XIII werd veroverd. Bekend is de mislukte belegering door de Spanjaarden in 1654. Sinds de vrede van 1659 behoort Atrecht voorgoed tot Frankrijk.
In Wereldoorlog I, toen de stad dicht achter het front lag, is zij zwaar gehavend. In Wereldoorlog II werd zij op 21 Mei 1940 door de Duitsers bezet, 1 Sept. 1944 door de Engelsen bevrijd. In het Z.O. stadsdeel werden grote verwoestingen aangericht. In de omgeving der stad (N.W., N.) bevinden zich de slagvelden van Artois (Mont St Eloi, N.D. de Lorette, Crête de Vimy enz.).
Lit.: E. Lecesne, Histoire d’Arras. . . jusqu’en 1789 (2 dln, Arras 1880); Boutiot, Louis XI et la ville d’Arras (Troyes 1867).