Nederlands godgeleerde (Tilburg 29 Juli 1758 St Michielsgestel 10 Juni 1834), doceerde tot 1786 godgeleerdheid te Leuven, ging toen naar Noord-Nederland terug, wijl hij aan de eisen, die Joseph II stelde, niet wilde voldoen. Tot 1780 was hij te ’s-Hertogenbosch in de zielzorg werkzaam.
Daarna was hij weer te Leuven, maar ging in 1797 voor goed naar het Noorden. In 1798 opende hij een seminarie, waarvan hij tot aan zijn dood bijna voortdurend president bleef. Hij is vooral bekend om zijn houding tegenover de maatregelen van Napoleon en Willem I ten opzichte der R.K. Kerk.Bibl.: De gronden van het Christen-Katholiek geloof tegenover de gronden der philosophie (1800); Analysis epistolarum S. Pauli etc. (3 dln, 1816); Katholijk Meierijsch memorieboek, behelzende de oprichting van het bisdom van ’s-Hertogenbosch (1819).
Lit.: J. J. Allard, A. v. G. en de kerkelijke gebeurtenissen van zijn tijd (’s-Hertogenbosch 1875); F.
Franssen, De Troebelen in het Bossche Vicariaat onder Napoleon I. Bossche Bijdr. 1, 2 (1917); Bossche Bijdr., van Gilsnummer (XII 1934).