Zwaluwen (Hirundinidae Cab.) is de naam van eene vogelenfamilie uit de orde der Muschachtigen. Zij omvat kleine vogels met breede borst, korten hals, nagenoeg driekanten snavel, zeer wijde neusopening, korte, zwakke pooten en teenen, smalle, spitse vleugels, waarin de eerste slagpen de langste is, en een min of meer gaffelvormigen staart, waarin de buitenste vederen vaak veel langer zijn dan de middenste. De zwaluwen zijn over alle werelddeelen verspreid, — in de landen, waar de winter verschijnt, als trekvogels en in warmere gewesten als standvogels. Onze inlandsche soorten begeven zich naar nog onbekende gewesten van Afrika.
Dat sommige zwaluwen den noordschen winter in het slijk doorbrengen, is een sprookje. De zwaluwen vliegen zeer snel, zijn op den grond zwaar op den gang, onderscheiden zich door gezelligheid en door moed, maken een tjilpend geluid, voeden zich met insecten, die zij in de vlugt vangen, en drinken en baden desgelijks in de vlugt. Zij vervaardigen een kunstig nest van leem en speeksel of graven diepe gaten in steile wallen. De wijfjes leggen 4 tot 6 eijeren en de meesten broeden meer dan eenmaal. De zwaluwen verkeeren gaarne in de nabijheid der menschen, en in de meeste landen worden zij zeer ontzien, ja met eene soort van welwillende vereering beschermd. Toch worden er in Italië en Spanje ook duizende gevangen voor de keuken. De boerenzwaluw (Hirundo rustica L., zie bijgaande afbeelding) is 18 Ned. duim lang en 30 Ned. duim breed, heeft een sterk gegaffelden staart, is van boven blaauwzwart, aan het voorhoofd en de keel bruin, met een breeden zwarten gordel op den krop, onder het lijf roestgeel, heeft witte vlekken op de buitenste vijf stuurpennen, bewoont Europa en Azië, met uitzondering van het hooge noorden, vertoeft bij ons van April tot October en reist zuidwaarts door het gebied van onderscheidene soorten van zwaluwen, die niet tot de trekvogels behooren, zonder er te vertoeven. Zij bouwt haar nest bij voorkeur in huizen, onder de daklijst en onder bruggen, en vervaardigt het van slib of vette aarde, bij kluitjes aangevoerd en met speeksel verbonden, terwijl het van binnen met dunne strootjes en haren wordt bekleed.
Blijft het nest ongedeerd, dan wordt het jaren aaneen door hetzelfde zwaluwpaar en ook door het kroost betrokken, maar ieder jaar hersteld en verbeterd. Het wijfje legt 4 tot 6 witte, grijs of bruin gestippelde eijeren. De zwaluw kan uitmuntend vliegen en heeft tevens een voortreffelijk gezigt; zij leeft hoofdzakelijk van tweevleugelige en netvleugelige insecten, van vlinders en torren. De huiszwaluw (H. urbica) heeft een minder sterk gegaffelden staart, een dikken snavel en betrekkelijk krachtige, met witte veertjes bedekte pooten. Zij is 14 Ned. duim lang en 28 Ned. duim breed, van boven zwart en van onderen wit, gaat verder noordwaarts dan de vorige soort, verschijnt eenige dagen later en vertoeft, bepaaldelijk in het zuiden van Europa, iets langer. Terwijl zij in eenzaamheid herwaarts vliegt, vertrekt zij in groote troepen. Zij nestelt gezellig in steden en dorpen, bouwt een dergelijk nest als de voorgaande soort tegen de huizen en maakt het met uitzondering van een vlieggat geheel digt.
Zij legt 4 tot 6 witte eijeren en broedt tweemaal in hetzelfde jaar. Deze zwaluw komt in vele opzigten met de voorgaande overeen, doch onderscheidt zich daarvan tevens door eigenaardigheden. Zij vliegt vooral bij regenachtig weder op aanzienlijke hoogte en zoekt hier haar voedsel te bemagtigen. Dikwijls voert zij een hevigen strijd met de musschen, die zich van haar nest pogen meester te maken. De oeverzwaluw (Cotyle riparia Boie) heeft een flaauw gegaffelden staart, een platten snavel en vleugels, die over het uiteinde van den staart uitsteken. Zij is 13 Ned. duim lang en 29 Ned.
duim breed, van boven aschkleurig bruin, van onderen wit met een grijsbruinen ring over de borst, en bewoont in Azië en Europa vooral de steile rivieroevers. Zij nestelt gezellig, kan met verbazende snelheid diepe gaten in wallen delven en bouwt aan het verruimde uiteinde daarvan een nest. Het wijfje legt 5 of 6 eijeren en broedt slechts eenmaal in het jaar. Zij komt bij ons eerst in Mei en vertrekt reeds in Augustus. De gierzwaluw (Cypselus apus L.) is zwartachtig van kleur met een witten hals en heeft 4 voorwaarts gestrekte teenen. Zij woont in geheel Europa, Siberië en het noorden van Afrika, vliegt nog sneller dan de voorgaande soorten, nestelt gaarne in torens, op graanzolders enz. en legt 3 of 4 melkwitte eijeren. In Oost-Indië zijn zwaluwsoorten die eetbare nesten leveren (zie onder Vogelnestjes).