Zechsteen of schachtsteen is oorspronkelijk de naam van eene digte, grijze, bitumineuse kalksteensoort, welke in Thüringen den koperleisteen bedekt, zoodat men er schachten of mijngangen doorheen moest graven, om den koperleisteen te bereiken. Naar den naam van dezen zechsteen heeft men voorts eene geheele vorming met dien van zechsteenvorming bestempeld, welke in het noordwesten van Duitschland tusschen het roodliggende en den bonten zandsteen gelegen is. Deze vorming bestaat in hare eigenaardige ontwikkeling alleen in dat gedeelte van Duitschland. Hare bovenste afdeeling is zamengesteld uit stinksteen, dolomiet, gips, leem en klipzout, — en de onderste uit zeer bitumineusen stinksteen, die benedenwaarts in donkere bitumineuse mergellei overgaat, wier onderste laag veelal koperlei vormt, die doorgaans op het grijs- of witliggende (eene zandsteensoort) rust.
Men heeft in den zechsteen slechts weinig soorten van fossielen, maar sommige van deze zijn er in grooten getale en op kenmerkende wijze is voorhanden, vooral een visch uit de orde der Glansschubbigen, Palaeoniscus Freieslebenii, en een tweeschalig weekdier uit de orde der Armpootigen, Productus aculeatus. In het dolomiet vindt men sommige zoöphyten (plantdieren) in grooten getale, zoodat zij aan den zoom van het Thuringer Woud kleine koraalriffen vormen. In de dagen van Werner gaf men aan de zechsteenvorming den naam van ouden vlotkalk.