Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Weisze

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Christian Felix Weisze, een dichter en schrijver voor de jeugd. Hij werd geboren den 8sten Februarij 1826 te Annaberg, studeerde te Leipzig tegelijk met Lessing en werd in 1750 hofmeester van graaf Geiersherg, die zich desgelijks te Leipzig aan de studie wijdde. Nadat hij in vriendschappelijke betrekking was gekomen met Eckhof, Rabener en Gellert, liet hij de godgeleerdheid varen en bepaalde zich bij de fraaije letteren. Zijn eerste werk, het blijspel: „Die Matrone von Ephesus”, werd met bijval ontvangen, en een ander blijspel: „Der Teufel ist los” wikkelde hem in een pennestrijd met Gottsched. Een door Nicolai in 1757 uitgeschreven prijs voor het beste Duitsche treurspel werd door Cronegk en von Bram behaald, maar spoorde ook Weisze aan, om zijne krachten aan het treurspel te beproeven; hij vervaardigde zijn „Eduard III”, eerlang gevolgd door „Richard III”. Op verlangen van Nicolai belastte hij zich met de voortzetting van de „Bibliothek der schonen Wissenschaften”, maar hij staakte eerlang dien arbeid wegens eene reis, welke hij met zijn kweekeling ondernam naar Parijs, waar een ijverig schouwburgbezoek hem op nieuw tot het schrijven van drama’s opwekte. Na zijn terugkeer in 1760 liet hij zijne hofmeestersbetrekking varen. Daarop vertoefde hij eenigen tijd bij graaf Schulenburg te Burgscheidungen in Thüringen en werd vervolgens districtsbelastinggaarder te Leipzig.

Gedurende zijn verblijf bij graaf Schulenburg schreef hij de treurspelen: „Crispus”, — „Mustapha und Zeangir”, en „Rosamunde”, benevens de blijspelen: „Der Mistrauische gegen sich selbst”, — en „Die neue Weiberschule”, — voorts eene vertaling van Tyrtaeus en de „Amazonenlieder”, van welke eerlang een tweede druk verscheen. Nadat hij bij de belastingen was geplaatst, vervaardigde hij nog eene reeks van treur- en bijspelen en de door Hiller gecomponeerde zangspelen: „Lottchen am Hof”, — „Die Jagd”, — „Die Liebe auf dem Land”, — en „Der Erntekranz”. Voor zijn gezin had hij sedert 1765 „Lieder für Kinder” gedicht, welke algemeenen bijval vonden. Dit voorregt viel ook ten deel aan zijn opvoedkundig tijdschrift: „Der Kinderfreund (1776— 1782, 24 dln)”, waarmede hij een „Briefwechsel des Kinderfreunds (1783—1792, 12 dln)” verbond. Daardoor verwierf hij eene ongemeene populariteit, zoodat hij gedurig over aangelegenheden van onderwijs werd geraadpleegd.

Sedert 1790 woonde hij op het erfgoed Stötteritz, hem als erfdeel toegewezen. Hij overleed den 16den December 1804. Weisze heeft door zijne werkzaamheid als dramatisch schrijver een weldadigen invloed geoefend op het Duitsche tooneel. Zijn te voren hooggeprezene „Kinderlieder” onderscheiden zich niet door dichterlijke verheffing, maar zijne overige opvoedkundige geschriften zijn niet onverdienstelijk. Zijne „Selbstbiographie” is in 1807 te Leipzig in het licht verschenen.

Christian Ernst Weisze, een verdienstelijk regtsgeleerde en een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Leipzig den lOden November 1766, studeerde aldaar en te Göttingen in de regten, vestigde zich in 1788 als privaatdocent aan eerstgenoemde hoogeschool, maakte zich voorts te Wetzlar, Regensburg en Weenen bekend met het practische staatsregt, werd in 1796 hoogleeraar in de regten in zijne geboortestad, in 1800 tevens „Obergerichtsassessor”, in 1805 hoogleeraar in het leenregt, in 1809 assessor der regtsgeleerde faculteit en in 1813 hoogleeraar in het strafregt. Hij overleed te Stötteritz den 6den September 1832. Hij schreef o. a.: „Geschichte der Kursächsischen Staaten (1802—1812, 7 dln)”, — en „Lehrbuch des sächsischen Staatsrechts (1824—1827, 2 dln)”. Ook redigeerde hj het „Museum für die sächsische Geschichte, Literatur und Staatskunde (1794—1796, 3 dln)”, voortgezet als „Neues Museum für die Sächsische Literatur und Statistik (1800—1807, 4 dln)”.

Maximilian Weisze, een verdienstelijk sterrekundige, geboren den 16den October 1798 te Ladendorf in Oostenrijk. Hij studeerde te Weenen onder Littrow, zag zich in 1823 te Weenen bij de sterrewacht geplaatst, was vervolgens van 1825—1861 hoogleeraar in de sterrekunde en directeur van het observatorium te Krakau, zag zich als ridder der Orde van de Oostenrijksche Kroon in den adelstand opgenomen en overleed te Wels den 10den October 1863. Hij bewerkte de waarnemingen van Bessel tot eene sterrenlijst van 2 deelen, 58564 sterren bevattend, onder den titel: „Positiones mediae stellarum fixarum in zonis Regiomontanis a Besselio observatarum (1846 en 1863)”.

Christian Hermann Weisze, een Duitsch wijsgeer en een zoon van den voorlaatste. Hij werd geboren te Leipzig den 10den Augustus 1801, studeerde aldaar, legde zich met ijver toe op de wijsbegeerte en werd met J. B. Fichte een van de grondleggers van de nieuwe school der Deïsten. In 1846 zag hij zich benoemd tot gewoon hoogleeraar in de wijsbegeerte in zijne geboortestad, waar hij den 19den September 1866 overleed. Van zijne geschriften vermelden wij: „System der Aesthetik als Wissenschaft von der Idee der Schönheit (1830, 2 dln)”, — „Kleinen Schriften zur Aesthetik (1867)”, — „Kritik und Erläuterung des Goethe’schen Paust (1837)”, — „Die Idee der Gottheit (1833)", — „Die philosophische Geheimlehre von der Unsterblichkeit des menschlichen Individuums (1834)”, — „Theodicee (1834)”, — „Von der Auferstehung (1836)”, — „Grundzüge der Metaphysik (1835)”, — „Die evangelische Geschichte, kritisch und philosophisch bearbeitet (1838, 2 dln)”, — „Ueber die Zukunft der evangelischen Kirche (1849)”, — „Christologie Luthers (1852)”, — „Philosophische Dogmatik oder Philosophie des Christenthums (1855—1862, 3 dln)”, — „Die Evangelienfrage (1856)”, — en „Psychologie und Unsterblichkeitslehre (1869)”.

< >