Weald (Het) of de wealdvorming zweeft tusschen de Jura- en de krijtvorming en wordt nu eens tot eerstgenoemde, dan weder tot laatstgemelde gerekend en ook wel eens in twee afdeelingen, namelijk onderste en opperste wealdvorming, gesplitst. De naam is afkomstig van die gedeelten der Engelsche graafschappen Kent, Surrey en Sussex, die vroeger uit wouden (weald) bestonden, maar thans in bouwlanden herschapen zijn. Men vindt de wealdvorming in het zuidoosten van Engeland , in het noorden van Frankrijk en in het noordwesten van Duitschland; zij bestaat over hare onderste afdeeling in Engeland uit niet zeer dikke kalk- en mergellagen, meestal brak water- en zoet water-vormingen met gastropoden (Paludina, Planorbis), pelecypoden (Cyrena, Unio) enz. Eene dunne tusschenlaag leverde eene menigte buideldieren, terwijl andere lagen (dirt beds) uit vóórwereldlijke teel aarde bestaan en talrijke Cycadeën en Kegeldragenden bevatten, wier wortelstokken vaak nog verrezen uit den oorspronkelijken bodem.
Meer dikte (500 Ned. el) bevat de Purbeekvorming in Duitschland, eene brakwatervorming, uit mergel- en kalksoorten bestaande; tot deze laatsten behoort het serpuliet, gevuld met buizen van Serpula coacervata. Hier en daar ontdekt men in de wealdvorming gips- en steenzoutlagen. De onderste afdeeling der wealdvorming bestaat uit Hastingszand en weald-clay. In laatstgenoemde leemlaag vertoonen zich in Duitschland leisteensoorten en steenkolenvormingen, welke in het Teutoburger Wald, in het Wesergebergte en elders worden opgedolven. Hare flora komt in het algemeen met die der Juravorming overeen en bestaat uit Varens, Cycadeën en Kegeldragenden , terwijl de tweezaadlobbige gewassen nog ontbreken. Het Engelsche Hastingszand omvat slechts hier en daar nesten van bruinkolen, doch geene eigenlijke steenkolen beddingen, maar bezit daarentegen visschen, schildpadden, den iguanodon en hylaeosaurus. In Engeland en Duitschland vormen leemsoorten met dunne lagen zandigen kalksteen, de geslachten Melania, Cyrenia en Cypris en in Engeland iguanodontanden omsluitend, de bovenlaag dier zoet- en brakwatervormingen, waarop de zoutwaterlagen van het krijt volgen.