Waterloo, een dorp in de Belgische provincie Brabant, ligt 15 Ned. mijl ten zuidoosten van Brussel, aan den zuidelijken zoom van het bosch van Soignies, heeft eene ronde kerk, fabrieken van beetwortelsuiker en van scheikundige praeparaten en ongeveer 3300 inwoners. Het is vermaard wegens den slag, dien Napoleon I er op den 18den Junij 1815 tegen Wellington en Blücher verloor, zoodat aldaar de val van het Fransche Keizerrijk werd beslist. Alleen de Engelschen en Nederlanders noemden dien slag naar het dorp Waterloo, omdat Wellington aldaar zijn hoofdkwartier gevestigd had, terwijl de Franschen haar noemden naar het dorp Mont St. Jean, den sleutel der Britsche positie, en de Pruissen naar de hoeve Belle Alliance, waar zich het centrum van het Fransche leger bevond. Thans echter is de naam van „Slag van Waterloo” algemeen in gebruik.
Nadat Wellington in den ochtend van den 17den Junij de nederlaag der Pruissen bij Ligny en hun aftogt naar Wavre vernomen had, rukte hij te 10 ure van Quatrebras voorwaarts en stelde zijne troepen op tusschen het stadje Braine la Leud en de hoeve Papelotte. Zijne hoofdmagt bestond uit 67.000 man, namelijk 30.000 Duitschers, 24.000 Engelschen en 13.000 Nederlanders, met 180 stukken. Hij plaatste haar aan beide zijden van den weg van Charleroi naar Brussel langs eene oostwaarts loopende heuvelreeks. Het centrum werd aangevoerd door den prins van Oranje, later koning Willem II (de Engelsche divisiën Cooke en Alten, het korps Brunswijkers, het Nassausche contigent onder Kruse, vier brigades Engelsche kavallerie onder Uxbridge en de Nederlandsche kavallerie onder Collaert), de linker vleugel door generaal Picton en de regter vleugel door lord Hill. Vóór het front van het centrum lag het kasteel Hougomont, verder links La Haye Sainte en vóór den uitersten linker vleugel de hoeven Papelotte en La Haye. Vóór het centrum breidde eene lage vlakte zich uit en langs den bovenrand der heuvelreeks liep hier en daar een diep ingesneden rijweg. Achter het centrum bevond zich het bosch van Soignies. Een afzonderlijk korps van 19.000 man bevond zich bij Hall, waar de straatwegen zich vereenigen, die van Doornik (Tournay) en Bergen (Mons) naar Brussel loopen, en diende tot dekking van Brussel.
Wellington kon na den rampspoedigen afloop van den slag bij Ligny verwachten, dat Napoleon met zijne hoofdmagt hem zou aanvallen en bepaalde zich derhalve, tot aan de komst der Pruissen, bij eene verdedigende houding. Napoleon had de stelling zijner vijanden naauwkeurig verkend, doch de troepen eerst des voormiddags te 10 uur laten oprukken. Hij plaatste hen toen ongeveer een kwartier uur gaans van den vijand in slag-orde en wél in drie afdeelingen, waarvan de infanterie de eerste twee en de kavallerie de derde vormden. Prachtig was de beweging der troepen in deze eenvoudige slag-orde. De sterkte van het leger was 72.000 man met 246 stukken. De groote weg verdeelde het Fransche leger in twee nagenoeg gelijke deelen. Het zesde korps (graaf Lobau) met het kavalleriekorps Milhaud bevond zich als reserve achter de linker helft, en verder achterwaarts bewoog zich de garde aan beide zijden van den weg.
Het plan van Napoleon was, den hoofd-aanval te wagen op den linker vleugel van Wellington; eene bestorming van het centrum zou deze beweging verbergen en een deel der vijandelijke magt derwaarts lokken. Daar het den geheelen nacht geregend had, kon hij eerst te half twaalf het sein geven tot den aanval. De infanterie-divisie Jerôme, op den linker vleugel geplaatst, rukte nu voorwaarts naar het kasteel Hougomont. Het daarvoor gelegen wandelbosch bleef na een gevecht van eenige uren in handen der Franschen. Des te hardnekkiger verdedigden de Brunswijksche en Nassausche soldaten het voorplein en het kasteel zelf. De aanval op het linker centrum der Gealliëerden, waardoor dit verbroken en de linker vleugel omsingeld zou worden, werd geopend met het vuur van 70 stukken.
Intusschen geschiedde ook deze aanval wat later, dan in het voornemen lag, daar Napoleon het onverwacht berigt ontving, dat de Pruissen in aantogt waren en zijne linker flank bedreigden, zoodat hij weifelde in zijn besluit omtrent de maatregelen, die daartegen moesten genomen worden. Eerst te 2 uur deed Ney met het korps Erlon een aanval op La Haye Sainte. De eerste storm gelukte: de Nederlanders werden aan het wijken gebragt, en reeds snelden de Franschen voorwaarts naar de hoogten, toen generaal Picton met twee infanteriebrigades en vervolgens Somerset en Ponsonby met twee brigades keurtroepen der Britsche ruiterij de Franschen terugwierpen en tot onder het vuur hunner batterijen vervolgden. Daarbij sneuvelden Picton en Ponsonby, en nagenoeg de helft der Britsche kavallerie bleef op het slagveld. Maar de eerste groote aanval was afgeslagen en men had 3000 Franschen gevangen genomen.
Na eene tusschenpoos, waarin de Franschen een vreeselijk geschutvuur openden, ondernam de Fransche ruiterij (40 escadrons) een tweeden aanval, om tusschen La Haye Sainte en Hougomont door de vijandelijke liniën heen te breken. In weerwil van een geweldig kartetsenvuur beklom zij de hoogte, doch eerst, toen zij dertig schreden van de Engelsche carrés verwijderd was, gaven deze een moorddadig vuur, terwijl tevens de kavallerie der Gealliëerden opdaagde en de Fransche ruiterij op de vlugt joeg. Een tweede aanval mislukte evenzeer als een derde, dien de Franschen met de zware ruiterij van Kellermann en het overschot der garde (77 escadrons) met doodsverachting ondernamen; hij stuitte af op den onverzettelijken tegenstand der Gealliëerden.
Inmiddels werd hardnekkig gestreden door de infanterie om het bezit der dorpen en hoeven. Hougomont bleef, in spijt van herhaalde aanvallen, in de magt der Gealliëerden, maar deze moesten des namiddags tusschen 5 en 6 uur La Haye Sainte ontruimen. Het leger van Wellington was tot op de helft geslonken. Ook de Franschen hadden aanzienlijke verliezen geleden; doch zij waren tot digt bij de positie der Gealliëerden voortgerukt en mogten de hoop koesteren, hen door telkens vernieuwde aanvallen af te matten en eindelijk te vernietigen. Doch in het vertrouwen op den door Blücher toegezegden bijstand der Pruissen bleef Wellington met de grootste kalmte tot het uiterste stand houden. Eindelijk kwamen de Pruissen opdagen.
In weerwil van alle moeijelijkheden en bezwaren, die de doorweekte, drassige wegen aan de kolonnes opleverden, bereikte de voorhoede van het korps van Bülow te ruim één ure den oostelijken zoom van het slagveld, en reeds te halfvijf kon Bülow met zijne geheele magt bij Frischermont den aanval wagen op Lobau, die met twee divisiën uitgezonden was de Pruissen te gemoet, om deze tegen te houden. Daartoe echter was Lobau niet sterk genoeg, zoodat hij naar Planchenois, een dorp nagenoeg in den rug van het Fransche centrum, moest terugtrekken. Om het bezit van dat dorp werd nu met woede gestreden. Napoleon zond Lobau 12 bataljons der garde met 24 stukken te hulp, om in elk geval Planchenois te verdedigen tegen de Pruissen, wier aantal inmiddels tot 45.000 man geklommen was. Voorts nam hij het besluit om zelf met een grooten slag, vóórdat Planchenois bezweken was door de gelederen van Wellington heen te slaan en hierdoor het gevaar der nederlaag af te wenden. Eene divisie van het korps Erlon en 10 bataljons der Keizerlijke garde ondernamen den aanval, maar werden door de Gealliëerden onder de persoonlijke aanvoering van Wellington teruggeworpen.
Reeds vroeger waren van de Nederlandsche aanvoerders Perponcher en Bylandt, benevens de kolonels van Zuylen van Nyevelt en Westenberg, voorts Coenegracht en Lechleitner buiten gevecht gesteld, van Merlen gedood en generaal Collaert gewond, terwijl bij den laatsten beslissenden aanval op de garde de divisie Chassé deze aan het wijken bragt, waarbij de luitenant-kolonel van Thielen sneuvelde. Op alle punten begonnen de Franschen te wijken en verzamelden het overschot hunner troepen bij Belle Aliance. Alleen de garde bleef nog eenigermate stand houden, terwijl onderscheidene afdeelingen reeds op de vlugt gingen. Toen veroverden de Pruissen Planchenois, vervolgden de wijkende vijanden, vernietigden hun regter vleugel en herschiepen den aftogt in eene ordelooze vlugt. Blücher en Wellington ontmoetten elkander te 9 ure bij Belle Aliance. Wijders werd onder aanvoering van Gheisenau de vervolging der Franschen den geheelen nacht met rusteloozen ijver voortgezet. De Franschen vloden over Charleroi en Philippeville naar Laon, doch hier bevonden zich niet meer dan 2000 man.
Napoleon kwam den 21sten te Parijs. De gevolgen van dezen slag waren voor hem hoogst noodlottig. Al het geschut en ook het rijtuig van den Keizer vielen in handen der overwinnaars. Het verlies der Franschen aan dooden, gewonden en gevangenen bedroeg meer dan de helft van het leger; ook veroverden de Gealliëerden 182 stukken geschut. Het verlies der Gealliëerden was volgens officiéle opgaven 1120 officieren en 20.877 minderen. Het verlies der Nederlanders was 2068 gesneuvelden en vermisten (waaronder 26 officieren) en 2008 gekwetsten (waaronder 122 officieren). Napoleon noemde het willekeurig oprukken der reserve-kavallerie en het wegblijven van Grouchy de oorzaken van zijne nederlaag, doch laatstgenoemde had het bevel, door Napoleon in den ochtend van den 18den uitgevaardigd, eerst des avonds na 7 uur ontvangen. Voorts had Napoleon zelf op dien dag zijne gewone koelbloedige beradenheid verloren en door zijn laatsten wanhopigen aanval zijn leger vernietigd en een einde gemaakt aan zijne jongste kortstondige heerschappij.
Aan de zijde der Gealliëerden ontstond door de aanmatiging van Wellington, die de zegepraal uitsluitend aan zijne eigene standvastigheid toeschreef en den slag naar zijn hoofdkwartier dien van Waterloo noemde, een geweldigen strijd over de verdiensten der verschillende legerafdeelingen. Immers de Pruissen onder Blücher hadden evenzeer medegewerkt tot de overwinning, terwijl het leger van Wellington voor verreweg de grootste helft uit Duitschers en Nederlanders bestond. Het is bekend, dat de dappere Kroonprins der Nederlanden aldaar gewond werd. Naar dezen slag ontving Wellington den titel van prins van Waterloo, en in de nabijheid van het dorp Waterloo verheft zich het monument, ter eere van den prins van Oranje en van het Nederlandsche leger gesticht, namelijk een hunnebed ter hoogte van 60 Ned. el, met eene zuil ter hoogte van 19 Ned. el, waarop een reusachtige leeuw is geplaatst. Bij Planchenois, 11/2 uur gaans ten zuiden van Waterloo, niet ver van de hoeve Belle Aliance, prijkt een ijzeren gedenkteeken, door den Koning van Pruissen opgerigt. Deze beide gedenkteekens werden in 1832 ter gelegenheid van de interventie ter gunste van België, door de Franschen zeer beschadigd. Daarenboven vindt men in de nabijheid van Waterloo twee kleinere gedenkteekenen, één ter gedachtenis van kolonel Gordon, en één ter herinnering van de gesneuvelde officieren van het Britsch-Duitsche legioen.