Wahabieten of Wechahieten, in het Arabisch Wahâbi, is de naam der leden van eene Mohammedaansche secte, gesticht door Abd-oelWahâb, uit den stam Tamim, omstreeks het jaar 1745 in de stad Derayeh in de provincie Nedsjed. De stichter wilde den Islam terugbrengen tot zijne oorspronkelijke zuiverheid en beschouwde alleen den Koran als de gezaghebbende openbaring, terwijl hij alle mondelijke en schriftelijke overleveringen verwierp. Mohammed, Christus en de Profeten waren in zijn oog heilige en Godewelgevallige wijzen, zoodat hij het laatste artikel van de Mohammedaansche geloofsbelijdenis: „Geen ander God dan God en Mohammed zijn profeet” wegliet en in verzet kwam tegen de schier goddelijke hulde, aan Mohammed bewezen. Alle bedevaarten, behalve die naar de Kaaba te Mekka, werden door hem verworpen, alsmede de godsdienstige plegtigheden bij begrafenissen.
Ook werden de Toerbehs of kapellen der Mohammedaansche heiligen uit den weg geruimd. Voorts ijverde hij tegen de overtollige sieraden in moskeeën en aan praalgraven, tegen eene weelderige kleedij, tegen het gebruik van sterken drank, tegen het rooken, tegen het hazardspel, den woeker en de onzedelijkheid en vermaande daarentegen allen tot het dagelijksch gebed, het naauwgezet houden van den Ramasan, het geven van aalmoezen en de gemeenschap van goederen. Wie zijne leer niet aannam, moest door middel van het zwaard bekeerd worden. Het wereldlijk gezag droeg hij op aan Ebn Saoed, opperhoofd van het district Derayeh en na het overlijden van dezen aan diens zoon Abd el Aziz. Doch eerst nadat de Wahabieten den magtigen stam der Beni Khaled overwonnen hadden, zagen zij hunne wapenen gezegend. Toen Aid el Aziz oud en zwak was geworden, benoemde Abd oel Wahâb diens zoon Saoed II tot aanvoerder, en deze bragt den Sjerif van Mekka eene bloedige nederlaag toe (1790). Kort daarna overleed Abd oel Wahâb in het 95ste jaar zijns levens, en niet lang daarna zijn zoon Mohammed. De Porte gaf daarop bevel aan pasja Soliman van Bagdad, deze secte te vernietigen.
Zijn leger moest echter in 1797 het onderspit delven, en de magt der Wahabieten nam zoo snel toe, dat deze weldra 120000 man telden; zij bezaten echter geen geschut. In 1801 versloegen zij op nieuw de troepen van den pasja van Bagdad, overrompelden Kerbela en bedreven er ongehoorde gruwelen. Ook maakten zij zich meermalen meester van Mekka, en zelfs de Engelschen meenden, dat hun handel door de Wahabieten werd bedreigd, zoodat zij in 1809 den Imam van Maskate tegen hen ondersteunden. In 1811 belastte de Porte Mehemed Ali, onderkoning van Egypte, met de verdelging der Wahabieten, en alle regtzinnigen schaarden zich onder zijne vanen. Hij veroverde dan ook Medina en Mekka. In 1814 stierf Saoed II en werd opgevolgd door zijn oudsten zoon Abdallah ben Saoed. Onder het bestuur van dezen ontstond verdeeldheid onder de Wahabieten, zoodat Mehemed Ali de overhand behield en hen dwong een voor hen nadeeligen vrede te sluiten. Toen echter de overwinnaar eischte, dat de vestingwerken van Derayeh gesloopt zouden worden en Abdallah te Constantinopel den Padisjah om vergiffenis zou smeeken, ontbrandde de oorlog op nieuw.
Ibrahim-Pasja, de aangenomen zoon van Mehemed Ali, versloeg de Wahabieten in 1815 bij Basra en in 1818 bij El Maoeyeh, belegerde Derayeh en noodzaakte deze stad tot de overgave, nadat hij de legerplaats der Wahabieten veroverd en 20000 man gedood had. Abdallah werd gevankelijk naar Constantinopel gevoerd en aldaar in December 1818 onthoofd, — en Derayeh geheel en al verwoest. De overgebleven Wahabieten namen nu de vlugt naar de woestijn, vanwaar zij, in stammen verdeeld, nu en dan strooptogten volbragten. Weldra echter waren zij wederom zoo sterk, dat zij in 1822 zelfs Mekka bedreigden. Voorts vernieuwden zij in 1828 den strijd tegen de Porte, maar leden de nederlaag. Ook thans zijn zij nog geenszins verdwenen, en hun hoofdzetel Al Riadh in Centraal-Arabië is steeds het broeinest van Mohammedaansch fanatismus. Omstreeks 20 jaar geleden vestigden de Wahabieten zich ook in het noordoosten van Indië, namelijk te Patna, vanwaar hunne dweepzieke zendelingen door het land trekken, om den haat aan te vuren tegen de Britsche heerschappij.