Vogt, (Karl), een uitstekend natuurkundige, geboren den 5den Julij 1817 te Gieszen, studeerde aldaar in de geneeskunde, volgde in 1835 zijn vader naar Bern en hield zich hier hoofdzakelijk bezig met anatomische en physiologische studiën.
Sedert 1839 nam hij te Neufchâtel deel aan de wetenschappelijke werkzaamheden van Desor en Agassiz en vooral aan het gletscher-onderzoek van laatstgenoemde, terwijl hij de uitgave bezorgde van het eerste en van een groot gedeelte van het tweede deel van diens „Histoire naturelle des poissons d’eau douce”. Voorts schreef hij: „Untersuchungen über die Entwickelung der Geburtshelferkröte (1842)”, — „Im Gebirg und auf den Gletschern (1843)”, — „Lehrbuch der Geologie und Petrefaktenkunde (1846, 2 dln; 3de druk, 1866-1873)”, — en „Physiologische Briefe (1845-1846; 4de druk, 1874)”, welke geschriften zich onderscheiden door grondige geleerdheid en een sierlijken vorm. Nadat hij van 1844 tot 1846 te Parijs had vertoefd, begaf hij zich naar Italië en aanvaardde in 1847 een hoogleeraarsambt te Gieszen. In 1848 werd hij er afgevaardigd naar het Vóór-Parlement en naar de Nationale Vergadering, waar hij tot de linkerzijde en tevens tot de welsprekendste redenaars behoorde.
Hij volgde het Parlement naar Stuttgart en werd er lid van het Rijksregentschap. Daardoor verloor hij zijne betrekking te Gieszen, toefde voorts tot 1850 te Bern, in 1851 en 1852 te Nizza, waar hij zich met het onderzoek der zeedieren bezig hield en vertrok in 1852 als hoogleeraar in de geologie naar Genève. Later werd hij er ook tot lid van den Grooten Raad en van de Eedgenootschappelijke Vertegenwoordiging gekozen en stond in 1861 aan het hoofd van eene expeditie naar de Noordkaap, waarvan hij verslag gaf in zijne „Nordfahrt (1863)”.
Eindelijk vermelden wij van zijne geschriften nog de volgende: „Zoologische Briefe (1851, 2 dln)”, — „Ocean und Mittelmeer (1848, 2 dln)”, — „Bilder aus dem Thierleben (1852)”, — „Untersuchungen über Thierstaaten (1859”, later uitgegeven onder den titel: „Altes und Neues aus dem Thierund Menschenleben (1859, 2 dln)”,— „Köhlerglaube und Wissenschaft (1855; 4de druk, 1856)”, — „Die künstliche Fischzucht (1859; 2de druk, 1875)”, — „Grundrisz der Geologie (1860)”, — „Vorlesungen über den Menschen, seine Stellung in der Schöpfung und in der Geschichte der Erde (1863, 2 dln)”, — „Ueber Mikrocephalen oder Affenmenschen (1867)”, — en „Die Herkunft der Eingeweidewürmer des Menschen (1877)”.