Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Veth

betekenis & definitie

Veth (Pieter Johannes), een uitstekend Nederlansch geleerde, geboren te Dordrecht den 2den December 1814, studeerde en promoveerde in de letteren, werd in 1838 leeraar aan de militaire académie te Breda, in 1841 hoogleeraar in de Oostersche talen te Franeker, in 1843 hoogleeraar in de Oostersche talen en bespiegelende wijsbegeerte te Amsterdam, en in 1864 hoogleeraar aan de rijksinstelling voor Indische taal-, land- en volkenkunde te Leiden. Met grooten ijver bevorderde hij, als voorzitter, de belangen van het Aardrijkskundig Genootschap, behoorde geruimen tijd tot de hoofdbestuurders der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen en schreef o.a: „Borneo’s Westerafdeeling, geographisch, historisch, statistisch (1854—1856, 2 dln)”,— „Het eiland Timor (1855)”, — „Het leven van dr. J. van Gilse (1861)”, — „Bijdragen tot de kennis der voornaamste voortbrengselen van Nederlandsch Indië (1860)”, — „Blik op de Nederlandsche volksschool naar aanleiding van eene reis in Frankrijk en België (1861)”, — „Insulinde, het land van den orang-oetan en den paradijsvogel (naar het Engelsch van Wallace, 1870—1871, 2 dln)”, — „Atchin en zijne betrekking tot Nederland (1873)”, — „Java, geographisch, ethnologisch, historisch (1873—1874)”, alsmede onderscheidene bijdragen in tijdschriften, woordenboeken enz. — Zijn veelbelovende zoon Johannes Gerardus Veth, geboren te Amsterdam den 1sten April 1857 en overleden te Leiden den 8sten Maart 1876, was in weerwil van zijne kwijnende gezondheid een verdienstelijk beoefenaar der aardrijkskunde, zooals blijkt uit onderscheidene door hem geteekende kaarten, in de werken van zijn vader en in het „Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap” te vinden.

< >