Onder dezen naam vermelden wij eenige uitstekende Nederlandsche geleerden, te weten:
Meinart Tydeman, geboren te Zwolle den 20sten Maart 1741. Hij studeerde te Deventer en vervolgens te Utrecht in de regten en legde zich tevens toe op de Nederlandsche taal en letterkunde. Met Kluit, Bruining, van den Kerkhoven, Alewijn enz. stichtte hij eene vereeniging ter beoefening van laatstgenoemde vakken, welke tot zinspreuk koos: „Dulces ante omnia Musae” en onder den titel van „Proeve van taal- en dichtkunde” een tweetal deelen in het licht zond. Hij promoveerde in 1762, werd drie jaar later hoogleeraar in de welsprekendheid en in de Grieksche taal te Harderwijk en een jaar later te Utrecht. Nadat hij hier 20 jaar was werkzaam geweest, moest hij in 1786 wegens zijne Oranje-gezinde gevoelens de stad verlaten, waarna hij te Harderwijk een hoogleersambt aanvaardde, doch reeds in 1786 in die betrekking naar Utrecht teruglieerde.
Van 1790—1795 was hij griffier der Staten van Overijssel, woonde vervolgens ambteloos buiten Kampen, maar belastte zich in 1801 met het in orde brengen der bibliotheek te Leiden. In 1814 werd hij er gewoon hoogleeraar in de letteren, opende zijne lessen over de Romeinsche antiquiteiten en overleed den 1sten Februarij 1825. Behalve uitgaven van Latijnsche schrijvers en onderscheidene „orationes” leverde hij eene vertaling der „Reizen door Barbarije en het Oosten (1773)” door Shaw, — „Reizen door Europa en het Oosten (1776—1784, 6 dln)' van Björnstahl, — „Enchiridion studiosi jurisprudentiae(1789)”, — „Verhandeling over den oorsprong der spraak en den Cratylus van Plato”, enz.
Hendrik Willem Tydeman, een zoon van den voorgaande en geboren te Utrecht den 25sten Augustus 1778. Hij studeerde en promoveerde te Leiden in de regten, vestigde zich als advocaat te Kampen en werd in 1801 hoogleeraar te Deventer en in 1803 te Franeker.
Tijdens zijn verblijf aldaar werd zijn werk: „Over de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten” door het Zeeuwsch Genootschap bekroond. Dit voorregt viel ook te beurt aan zijne met zijn ambtgenoot J. A. Lotze bewerkte verhandeling: „Over Apollonius van Tyana”. Voorts schreef hij onder den pseudoniem van Eusebius Belga: „Proeve over het tegenwoordig verval en mogelijk herstel der godsdienstigheid”, en zag zich in 1812 naar Leiden verplaatst. Hier knoopte hij vriendschapsbetrekkingen aan met Bilderdijk en kocht van dezen het handschrift der „Vaderlandsche historie”. In 1818 bekroonde de Nederlandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem zijne verhandeling:
„Over den voor- en nadeeligen invloed van het invoeren der werktuigen in de plaats van menschenhanden in de fabrieken van ons vaderland”, — en hij schreef voorts eene verhandeling: „Over den voor- of nadeeligen invloed eener nieuwe wetgeving in de tale des lands op de wetenschappelijke beoefening der regtsgeleerdheid (1819)”. Met B. Scherenberg beantwoordde hij eene prijsvraag: „Over de oorzaken der armoede in Europa (1820)” en was met dezen sedert 1817 redacteur van het „Magazijn voor het armwezen in het Koningrijk der Nederlanden (1817—1822, 5 dln)”. In 1821 bekroonde het Zeeuwsch Genootschap zijne verhandeling: „Over de gilden of corporatiën van neringen en ambachten”, en van 1832—1863 hield hij zich onledig met de uitgave der „Geschiedenis des vaderlands” van Bilderdijk in 13 deelen.
Inmiddels schreef hij: „Het leven van den luitenant-generaal Krayenhoff (1844)” en „Drie voorlezingen over de vroegere staatspartijen in de voormalige Nederlandsche Republiek (1853)”. Eindelijk heeft hij een groot aantal' opstellen geplaatst in verschillende tijdschriften. Gedurende de laatste vier levensjaren was hij blind, en overleed te Leiden den 6den Maart 1863.
Barend Frederik Tydeman, een broeder van den voorgaande en geboren te Utrecht den 8sten November 1784. Hij was achtervolgens predikant te Herveld, Harlingen en Dordrecht en overleed in laatstgenoemde stad den 21sten October 1829. Hij schreef: „Lofrede op Ewaldus Kist”, — „Verhandeling over den heilzamen invloed der medewerking tot nut van ’t algemeen op ons zelven (1827)”, — was mederedacteur van „Mnemosyne”, leverde onderscheidene dichtstukken en vertaalde eenige godgeleerde werken.
Petrus Sermanwus Tydeman, een broeder van den voorgaande en geboren te Kampen den 23sten Mei 1798. Hij studeerde en promoveerde te Leiden in de letteren en was achtervolgens conrector en rector der Latijnsche scholen te Tiel, bekleedde er tevens gedurende eene reeks van jaren de betrekking van schoolopziener en overleed den 28ste« Februarij 1868. Hij schreef o. a.: „Proeve eener lofrede op Hemsterhuis (1828)”, — „Welke is de invloed van het gevoel voor het schoone op de zedeIijke volmaking der menschen (1836)”, met zilver bekroond door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, — levensberigten in de „Handelingen van de Maatschappij van Nederlandsche letterkunde”, — en talrijke opstellen in tijdschriften en dagbladen.